Gerechtshof Den Haag, 05-11-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2995, BK-18/01048 en BK-18/01049.
Gerechtshof Den Haag, 05-11-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2995, BK-18/01048 en BK-18/01049.
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 5 november 2019
- Datum publicatie
- 26 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2019:2995
- Zaaknummer
- BK-18/01048 en BK-18/01049.
Inhoudsindicatie
Naheffing loonheffingen. Belanghebbende stelt twee lassers ter beschikking aan derden voor werkzaamheden. Er is naar het oordeel van het Hof sprake van een fictieve dienstbetrekking met belanghebbende ex art. 4, onderdeel e, Wet LB 1964 jo. art 2a UB LB 1965. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de twee lassers op grond van art 2e, lid 1, UB 1965 zijn uitgezonderd van loonheffing. Zij oefenen geen onderneming uit. Zij hebben geen var-wuo-verklaringen. Er zijn in de naheffingstijdvakken geen andere opdrachtgevers. De twee lassers lopen een gering risico voor wat betreft de aansprakelijkheid voor de inhoud van hun werk en hun vergoeding en zijn wat dat betreft vergelijkbaar met gewone werknemers. Zij kunnen kosten voor kleding en reiskosten declareren en het materiaal dat zij nodig hebben stelt belanghebbende/de derde hen ter beschikking. De gevallen waarop belanghebbende zich beroept zijn feitelijk noch rechtens gelijk, omdat deze personen hun inkomsten uit de werkzaamheden door tussenkomst van belanghebbende al hebben verantwoord in hun aangiften voor de inkomstenbelasting en dat hebben de twee lassers tijdens de controle nog niet gedaan. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslagen loonheffingen rekening gehouden met de loonheffingskorting.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-18/01048 en BK-18/01049
in het geding tussen:
(gemachtigden: [A] en [B] )
en
(vertegenwoordigers: G [C] en [D] ),
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 14 september 2018, nummers SGR 18/1809 en SGR 18/1810.
Procesverloop
De Inspecteur heeft op 30 augustus 2017 aan belanghebbende over het tijdvak
1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 en op 5 september 2017 over het tijdvak 1 februari 2016 tot en met 14 augustus 2016 naheffingsaanslagen in de loonheffingen opgelegd van respectievelijk € 44.484 en € 50.692. Verder is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van respectievelijk € 2.039 en € 300.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 gehandhaafd en de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 februari 2016 tot en met 14 augustus 2016 verminderd tot € 3.093. De belastingrente over dat tijdvak heeft hij verminderd tot € 17.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft voor beide zaken in totaal € 508 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de zaken heeft het Hof van de gemachtigde van belanghebbende een nader stuk ontvangen op 16 september 2019. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 september 2019. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Belanghebbende exploiteert een onderneming op het gebied van het aannemen, het uitzenden dan wel het beschikbaar stellen van arbeidskrachten en in verband daarmee het verlenen van diensten. De feitelijke werkzaamheden bestaan uit het ter beschikking stellen van personeel aan derden.
Belanghebbende heeft met [E] ( [E] ) in 2015 en 2016 en met [F] ( [F] ) in 2015 meerdere malen een overeenkomst van opdracht voor bepaalde tijd gesloten. [E] en [F] (hierna ook: [E] en [F] ) waren op basis van deze overeenkomsten van opdracht als lasser werkzaam bij verschillende opdrachtgevers van belanghebbende.
De overeenkomsten van opdracht luiden - voor zover van belang - als volgt:
“(…)
- dat opdrachtnemer voor eigen rekening en risico werkzaam is op het terrein van [Hof: de derde] en in die kwaliteit bereid en in staat is de hierna omschreven werkzaamheden te verrichten.
Artikel 1: Aard van de overeenkomst en duur van de opdracht
1. De rechten en plichten uit deze overeenkomst gelden telkens voor de duur van de tussen partijen overeengekomen werkzaamheden ter zake een opdracht.
2. De opdrachtnemer neemt aan de volgende werkzaamheden (volledige omschrijving en bepalingen als vermeldt in de offerte): Lasser
3. De aanvangsdatum van deze opdracht is 5 januari 2015. De opdracht zal worden aangegaan voor een bepaalde tijd of zoveel eerder als de opdracht is afgerond, een en ander onverlet het bepaalde in artikel 9 van deze overeenkomst.
4. De opdrachtgever stelt in overleg met de opdrachtnemer de werktijden vast.