Gerechtshof Den Haag, 18-12-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3522, BK-19/00274 en BK-19/00275
Gerechtshof Den Haag, 18-12-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3522, BK-19/00274 en BK-19/00275
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 18 december 2019
- Datum publicatie
- 7 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2019:3522
- Zaaknummer
- BK-19/00274 en BK-19/00275
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft de eerste etage van haar woning sinds 2001 geëtiketteerd als ondernemingsvermogen. Zij stelt dat dit onjuist is omdat de etage verplicht privévermogen is, en dat dit met toepassing van de foutenleer moet worden hersteld. Het Hof oordeelt dat de Rechtbank het beroep terecht ontvankelijk heeft geacht omdat niet kan worden gezegd dat het beroep als zodanig belanghebbende niet in een betere positie kan brengen. Toepassing van de foutenleer zou tevens meebrengen dat de in de voorgaande jaren gepleegde afschrijving moet worden gecorrigeerd. Dat zou ertoe leiden dat de aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 te laag zijn vastgesteld. Aangezien de aanslagen niet op een hoger bedrag aan verschuldigde belasting kunnen worden vastgesteld, is het hoger beroep ongegrond.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-19/00274 en BK-19/00275
in het geding tussen:
(gemachtigden: [A] en [B] )
en
(vertegenwoordigers: [C] , [D] , [E] en [F] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 21 februari 2019, nummers SGR 18/5464 en 18/5465.
Procesverloop
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.142 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.613. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 1.636 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag en de beschikking niet-ontvankelijk verklaard.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 93.174 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.104. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 145 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag en de beschikking afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van het beroep is eenmaal een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffer een griffierecht geheven van € 128. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 3 oktober 2019, ingekomen bij het Hof op 7 oktober 2019, heeft belanghebbende een nader stuk ingediend. De Inspecteur heeft bij brief van 28 oktober 2019, ingekomen bij het Hof op 31 oktober 2019, op dat stuk gereageerd.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 13 november 2019. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Het Hof gaat - voor zover van belang – uit van de door de Rechtbank vastgestelde feiten.
“1. [Belanghebbende], geboren [in] 1947, drijft sinds 1997 in de vorm van een eenmanszaak een praktijk voor psychotherapie. Zij oefent haar praktijk uit op de eerste etage van haar in 1983 gekochte woonhuis aan de [Y] te [Z] (de etage).
2. In 2001 heeft zij het woonhuis administratief gesplitst en de etage (1/3 gedeelte van het woonhuis) geëtiketteerd als ondernemingsvermogen.
3. [ Belanghebbende] heeft aangifte IB/PVV voor 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 96.469. [De Inspecteur] heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2014 vastgesteld op € 102.142. Voor 2015 heeft zij aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 88.958. [De Inspecteur] heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 93.174. [De Inspecteur] heeft onder meer correcties toegepast op grond van artikel 3:19, vijfde lid, van de Wet IB 2001 (bijtelling privégebruik woning) (…).
4. [ Belanghebbende] wenst op de onder 2 genoemde vermogensetikettering terug te komen. Zij stelt dat het gehele woonhuis van meet af aan verplicht privévermogen vormde en de etage met toepassing van de foutenleer in het jaar 2014 van de balans dient te worden afgevoerd. [De Inspecteur] is hiermee niet akkoord gegaan.”
Het Hof voegt daar de volgende feiten aan toe.
Het woonhuis is bouwkundig, juridisch noch economisch splitsbaar.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
“7. Een bezwaar, beroep of (incidenteel) hoger moet niet-ontvankelijk moet worden verklaard als de indiener bij dat rechtsmiddel geen belang heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen. Indien het aangewende rechtsmiddel de indiener ervan wel in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit dan wel eventuele bijkomende beslissingen en voldaan is aan de overige ontvankelijkheidsvereisten, moet het rechtsmiddel ontvankelijk worden geacht, moeten de door de indiener aangevoerde gronden worden onderzocht en moet worden beoordeeld of het rechtsmiddel wel of niet gegrond is (Hoge Raad 12 mei 2017, nr. 15/05579, ECLI:NL:HR:2017:844 en HR 23 maart 2018, nr. 17/03850, ECLI:NL:HR:2018:412).
8. Omdat niet kan worden gezegd dat het beroep als zodanig [belanghebbende] niet in een betere positie kan brengen, acht de rechtbank de beroepen van [belanghebbende] ontvankelijk. Het rechtsmiddel biedt immers de mogelijkheid dat de rechtbank op andere, door [belanghebbende] (nader) aan te voeren, gronden tot het oordeel zou komen dat de aanslag voor het jaar 2014 en/of 2015 lager moet worden vastgesteld.
9. De door [belanghebbende] aangevoerde grond dat de etage verplicht privévermogen vormt, leidt (indien juist) tot de conclusie, naar volgt uit de door [de Inspecteur] overlegde berekening die [belanghebbende] niet dan wel onvoldoende heeft weersproken en de rechtbank juist voorkomt, dat de aanslagen voor beide jaren te laag zijn vastgesteld. De beroepen moeten reeds daarom ongegrond worden verklaard (vgl. Hof Den Haag 4 juli 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2122). Aan inhoudelijke beoordeling van de vermogensetikettering komt de rechtbank dan ook niet toe.”