Home

Gerechtshof Den Haag, 15-11-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3949, BK-19/00321

Gerechtshof Den Haag, 15-11-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3949, BK-19/00321

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
15 november 2019
Datum publicatie
30 juni 2020
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:3949
Formele relaties
Zaaknummer
BK-19/00321

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is, net als voor de Rechtbank, uitsluitend in geschil, zo bevestigen partijen op de zitting, of belanghebbende in aanmerking komt voor een vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten.

Uit niets blijkt dat een uitzondering moet worden gemaakt op het beginsel dat de bijstand door de echtgenoot, die tot haar huishouden behoort, niet op zakelijke basis is verleend.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-19/00321

Uitspraak van 15 november 2019

in het geding tussen:

mevrouw [X] te [Z] , belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst/Landelijk Incassocentrum (LIC)/Team Beroep, kantoor Enschede, de Ontvanger,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 4 april 2019, nr. SGR 18/4186.

Overwegingen

1. De Ontvanger heeft tegen belanghebbende een op 14 mei 2018 ter post bezorgd dwangbevel ter invordering van een onbetaald gebleven naheffingsaanslag in de omzetbelasting uitgevaardigd en laten betekenen en haar € 301 aan kosten in rekening gebracht. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Ontvanger het bezwaar tegen de kosten van het dwangbevel afgewezen, uit coulance de betekeningskosten vernietigd ("geannuleerd") en geen vergoeding van proceskosten toegekend, in die zin dat geen bijkomende beslissing over een vergoeding van proceskosten is genomen.

2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Ontvanger beroep ingesteld bij de Rechtbank. Een griffierecht van € 46 is geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 128 is geheven.

3.1.

De Ontvanger heeft bij, ook als faxbericht gezonden, brief van 22 oktober 2019 ("verweerschrift in hoger beroep") gereageerd op het hogerberoepschrift.

3.2.

Op die, door het Hof als "nader stuk" aangeduide, brief heeft belanghebbende gereageerd bij op 31 oktober 2019 ingekomen brief, waarin zij stelt:

"Door knt [X] , (ook h/o) [A] , [adres] , [postcode] [Z] , 30-10-2019 versus de Staat, ontvanger belastingdienst. Gericht tegen het onthouden van PKV op grond van uitspraak uit coulance in plaats van op grond van feitelijk gebleken gegrondheid bezwaarschrift. Heden 30-10-2019 ontvangen: Het verweerschrift is gedateerd zaterdag () 24-10-2019, inzake bovenstaande procedure, waarvan de zitting is gepland op 8 nov as. Het hof wordt vriendelijk verzocht de datum 8 nov 2019 nader uit te stellen, opdat volgens een juiste procesorde, fatsoenlijk een reactie als Conclusie van Repliek, conform de gangbare juiste wettelijke procesorde kan worden ingediend. In afwachting van Uw bericht van Uw uitstel, opdat deze ordentelijk kan gaan worden ingediend."

3.3.

Bij brieven van 31 oktober 2019 is belanghebbende van de kant van het Hof meegedeeld dat geen uitstel van de zitting wordt verleend en dat het verzoek een conclusie van repliek te mogen indienen is afgewezen.

4. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 8 november 2019. Partijen zijn verschenen.

4.1.

De kop van de pleitnota die belanghebbende op de zitting overlegt en voordraagt maakt melding van:

"heden CC aan griffie, afgestempeld./ als CVR

al dan niet geweigerd, dan wel als pleitnota"

5. De Rechtbank heeft overwogen:

"(…)

Geschil

4. In geschil is of [belanghebbende] in de bezwaarfase in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5. [ Belanghebbende] stelt dat zij vanwege de werkzaamheden van haar gemachtigde recht heeft op proceskostenvergoeding tegen het hoge tarief en daarnaast op reiskosten voor de route Schoorl-Den Haag alsmede op verletkosten.

6. [ De Ontvanger] stelt dat gemachtigde niet op zakelijke basis rechtsbijstand heeft verleend en er dus geen recht op proceskostenvergoeding bestaat.

Beoordeling van het geschil

7. De rechtbank is van oordeel dat [belanghebbende] geen recht heeft op een proceskostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank is van oordeel dat [belanghebbende] het bezwaar zelf heeft ingediend - er staat immers ook een stempel van het kantoor van [belanghebbende] op - en dat overigens nergens uit blijkt dat de echtgenoot het bezwaarschrift als gemachtigde op zakelijke basis en aldus als beroepsmatig rechtsbijstandsverlener heeft ingediend.

8. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

(…)"

6. In hoger beroep is, net als voor de Rechtbank, uitsluitend in geschil, zo bevestigen partijen op de zitting, of belanghebbende in aanmerking komt voor een vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

7. Mede in ogenschouw nemend dat belanghebbende welhaast standaard en vaak kort tevoren probeert te komen tot uitstel van geplande zittingen, is voor dit geval besloten, ook in het belang van een goede en vlotte procesgang, de zitting op 8 november 2019 te laten doorgaan en belanghebbende niet toe te staan, gelet ook op de aard en omvang van de in geding zijnde kwestie, een conclusie van repliek in te dienen. In al wat belanghebbende in haar pleitnota heeft aangevoerd en op de zitting heeft toegelicht, ziet het Hof geen reden op die beslissingen terug te komen. Uit niets blijkt dat belanghebbende met het buiten de termijn indienen van het "verweerschrift in hoger beroep" in haar procespositie is benadeeld. Integendeel, uit de pleitnota en de toelichting op de zitting blijkt dat belanghebbende ruim voldoende de gelegenheid heeft gehad op het "nadere stuk" van de Ontvanger te reageren: zo verklaart belanghebbende, daarnaar gevraagd, dat de pleitnota zeker als een conclusie van repliek is aan te merken (zie ook punt 4.1), zij het dat een gebruikelijke conclusie van repliek iets korter zou zijn geweest. Daarbij komt dat de Ontvanger op de zitting, onweersproken en naar 's Hofs oordeel terecht, heeft gesteld niet te begrijpen dat zijn schriftelijke reactie op het hogerberoepschrift kritiek oproept, te meer nu die reactie niets nieuws behelst.

8. Het Hof stelt wat betreft de in bezwaar gemaakte proceskosten voorop dat tussen partijen niet in geding is - op de zitting, daarnaar gevraagd, bevestigt de Ontvanger dat - dat ook in gevallen als dit in beginsel en uiteraard onder voorwaarden recht bestaat op een vergoeding van die kosten. Dat in aanmerking nemend en gelet op de beschikbare gegevens heeft de Rechtbank naar 's Hofs oordeel op goede gronden, begrijpelijk en juist, geoordeeld dat de Ontvanger terecht geen vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten heeft toegekend. Belanghebbende heeft met al wat zij heeft gesteld en aan stukken heeft ingebracht geenszins feiten en omstandigheden aangevoerd dan wel, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Ontvanger, aannemelijk gemaakt die rechtvaardigen te oordelen dat haar zo’n vergoeding toekomt. Het Hof neemt in het bijzonder in aanmerking dat de bijstand door haar echtgenoot niet kan gelden als beroepsmatig verleend, omdat uit niets blijkt - het Hof neemt aan dat in de bezwaarfase kosten zijn gemaakt - dat een uitzondering moet worden gemaakt op het beginsel dat de bijstand door de echtgenoot, die - uit de stukken is niet anders af te leiden - tot haar huishouden behoort, niet op zakelijke basis is verleend.

9. Belanghebbende heeft overigens niets aangevoerd waaruit een inhoudelijk of formeel beletsel is te putten voor het bevestigen van de uitspraak van de Rechtbank. Opmerking verdient dat haar stellingen, zo al te volgen en relevant - ook waar het gaat om het aanbod nadere stukken te overleggen en het verzoek stukken te doen overleggen -, niet blijk geven van een juiste rechtsopvatting dan wel feitelijke grondslag missen.

10. Het hoger beroep is ongegrond.

11. Het Hof ziet geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing