Home

Gerechtshof Den Haag, 22-02-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:669, BK-18/00862

Gerechtshof Den Haag, 22-02-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:669, BK-18/00862

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
22 februari 2019
Datum publicatie
16 april 2019
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:669
Zaaknummer
BK-18/00862

Inhoudsindicatie

In geschil is of [de Inspecteur] de uitgaven wegens specifieke zorgkosten terecht niet in aftrek heeft toegestaan. Belanghebbende] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de opgevoerde kosten voor aftrek in aanmerking komen. Een deel van de kosten (bijlage 3.12 tot en met 3.18 bij het verweerschrift) heeft betrekking op geneesmiddelen die niet zijn verstrekt op doktersvoorschrift. Het resterende deel van de kosten (bijlage 3.4 tot en met 3.7 bij het verweerschrift) betreft kosten van medicijnen die weliswaar op doktersvoorschrift zijn verstrekt, maar niet zijn gedeclareerd bij de zorgverzekeraar. Nu de kosten niet gedeclareerd zijn, is niet duidelijk of deze kosten voor vergoeding in aanmerking zouden komen. Als gevolg daarvan kan niet worden vastgesteld dat sprake is van op [belanghebbende] drukkende aftrekbare kosten

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-18/00862

Uitspraak van 22 februari 2019

in het geding tussen:

mevrouw [X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren, dienstverlening en bezwaar, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 24 juli 2018, nr. SGR 18/1635.

Overwegingen

1. Bij de regeling van de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2015 heeft de Inspecteur de door belanghebbende aangegeven uitgaven wegens specifieke zorgkosten van per saldo € 842 niet in aftrek toegelaten. Bij beschikking is belanghebbende € 6 aan belastingrente in rekening gebracht. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag en de beschikking gehandhaafd.

2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld bij de Rechtbank. Een griffierecht van € 46 is geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 126 is geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

4. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 15 februari 2019. De Inspecteur is verschenen. Van de kant van belanghebbende is niemand verschenen. In de middag van 14 februari 2019 heeft [A] , kennelijk ook namens belanghebbendes gemachtigde mevrouw [B] , de griffie gebeld met de mededeling dat hij van de huisarts niet mag werken, dat hij zat te wachten op een ambulance om naar het ziekenhuis te worden vervoerd en dat hij de volgende morgen niet op de zitting kan/zal verschijnen. Op de vraag of hij nog telefonisch bereikbaar zou zijn voor als het Hof nog iets zou willen weten, antwoordt hij dat dat niet het geval is. Om uitstel van de zitting is niet gevraagd. Hem is verteld dat zijn mededeling aan het Hof zal worden doorgegeven. In aanmerking nemend dat de gemachtigde, althans [A] , al jaren lang telkens - ook vaak vlak vóór de zitting - probeert, doorgaans - omdat niet de gevraagde bewijzen worden overgelegd - vergeefs, zittingen niet te laten doorgaan en voor deze zitting bovendien geen uitstel heeft gevraagd, heeft het Hof besloten de zitting te laten doorgaan. Ook omdat na de zitting niets meer van [A] of de gemachtigde is vernomen, ziet het Hof geen reden het onderzoek te heropenen.

5. De Rechtbank heeft overwogen:

"(…)

4. In geschil is of [de Inspecteur] de uitgaven wegens specifieke zorgkosten terecht niet in aftrek heeft toegestaan.

(…)

6. De rechtbank stelt voorop dat op [belanghebbende] de last rust aannemelijk te maken dat recht op de door haar gevraagde aftrek voor specifieke zorgkosten van € 842 bestaat. De rechtbank is van oordeel dat [belanghebbende] daarin met hetgeen zij heeft ingebracht en heeft aangevoerd niet is geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

Uitgaven medicijnen

7. [ Belanghebbende] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de opgevoerde kosten voor aftrek in aanmerking komen. Een deel van de kosten (bijlage 3.12 tot en met 3.18 bij het verweerschrift) heeft betrekking op geneesmiddelen die niet zijn verstrekt op doktersvoorschrift. Het resterende deel van de kosten (bijlage 3.4 tot en met 3.7 bij het verweerschrift) betreft kosten van medicijnen die weliswaar op doktersvoorschrift zijn verstrekt, maar niet zijn gedeclareerd bij de zorgverzekeraar. Nu de kosten niet gedeclareerd zijn, is niet duidelijk of deze kosten voor vergoeding in aanmerking zouden komen. Als gevolg daarvan kan niet worden vastgesteld dat sprake is van op [belanghebbende] drukkende aftrekbare kosten.

Uitgaven hulpmiddelen

8. [ Belanghebbende] stelt dat zij voor aftrek aan hulpmiddelen tot een bedrag van € 155 in aanmerking komt. [Belanghebbende] wijst in dit verband op de overgelegde nota van € 155, welke betrekking heeft op de kosten van steunzolen. Hiertegenover stelt [de Inspecteur] dat de zorgverzekeraar de kosten van de steunzolen aan [belanghebbende] heeft vergoed. Dit blijkt uit het declaratieoverzicht met specificatienummer 3/2015 (bijlage 3.32 bij het verweerschrift). [De Inspecteur] heeft dan ook terecht het standpunt ingenomen dat geen sprake is van op [belanghebbende] drukkende kosten.

Uitgaven vervoerskosten

9. [ Belanghebbende] heeft in haar aangifte een bedrag van € 880 aan vervoerskosten opgenomen. Deze kosten bestaan uit € 500 extra afschrijvingskosten van haar auto (een automaat) en € 380 aan 'leefkilometers' (2000 km x € 0,19 per km).

10. [ Belanghebbende] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de in de aangifte in aanmerking genomen extra afschrijvingskosten van de auto en de vervoerskosten meer bedragen dan de kosten een vergelijkbare belastingplichtige zonder ziekte of invaliditeit maakt. Nu [belanghebbende] voorts niet aannemelijk heeft gemaakt dat vervoerskosten zijn gemaakt die rechtstreeks verband houden met een medische behandeling heeft [de Inspecteur] deze kosten terecht niet in aftrek toegelaten.

Uitgaven voor extra kleding en beddengoed

11. [ Belanghebbende] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij extra kosten voor kleding en beddengoed heeft gemaakt. De overgelegde kwitanties met betrekking tot de steunzolen en de armkous zijn daarvoor niet voldoende. Dit betreft immers geen uitgaven voor kleding of beddengoed, maar uitgaven voor medische hulpmiddelen welke in het algemeen door de zorgverzekeraar worden vergoed. [Belanghebbende] heeft ook niet anderszins aannemelijk gemaakt dat zij extra kosten voor kleding en beddengoed heeft gemaakt.

Horen

12. De stelling van [belanghebbende] dat sprake is van schending van de hoorplicht treft geen doel. Op grond van het bepaalde in artikel 7:3, onder d, van de Awb kan van het horen worden afgezien indien de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijk termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht om te worden gehoord. [De Inspecteur] heeft aan de gemachtigde van [belanghebbende] in de vooraankondigingen van de uitspraak op bezwaar van 31 oktober 2017, 12 december 2017 en 11 januari 2018 de gelegenheid geboden om het bezwaar mondeling/schriftelijk toe te lichten en de gemachtigde in de gelegenheid gesteld daarvoor een afspraak te maken. Daarbij heeft [de Inspecteur] de gemachtigde verzocht uiterlijk 25 januari 2018 te reageren. Uit de reacties op deze vooraankondigingen van 8 december 2017, 11 januari 2018 en 24 januari 2018 blijkt echter niet dat [belanghebbende] van deze gelegenheid gebruik wilde maken. De rechtbank is van oordeel dat [de Inspecteur] [belanghebbende] een redelijke termijn heeft gesteld waarbinnen zij kon verklaren gebruik te willen maken van het hoorrecht. [Belanghebbende] heeft [de Inspecteur] echter niet binnen deze termijn laten weten van het hoorrecht gebruik te willen maken.

Leeftijdsdiscriminatie

13. Namens [belanghebbende] is nog aangevoerd dat [de Inspecteurs] weigering de opgevoerde zorgkosten in aftrek toe te staan in strijd is met het non-discriminatiebeginsel, meer in het bijzonder dat deze weigering leeftijdsdiscriminatie oplevert. De rechtbank volgt [belanghebbende] hierin niet. De wettelijke regeling met betrekking tot de aftrek van specifieke zorgkosten maakt immers geen onderscheid naar leeftijd.

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur

14. Het is de rechtbank niet gebleken dat [de Inspecteur] in strijd heeft gehandeld met enig beginsel van behoorlijk bestuur. De bestreden uitspraak op bezwaar is voldoende gemotiveerd.

Beschikking belastingrente

15. [ Belanghebbende] heeft tegen de beschikking belastingrente geen beroepsgronden aangevoerd. Niet gebleken is dat de belastingrente onjuist is berekend.

16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.

17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

6. In hoger beroep zijn, zo begrijpt het Hof, dezelfde geschilpunten aan de orde als bij de Rechtbank. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

7. Gelet op het geheel van voorhanden zijnde gegevens, in het bijzonder het door belanghebbende overgelegd bewijsmateriaal, heeft de Rechtbank naar 's Hofs oordeel met betrekking tot alle geschilpunten terecht en op goede gronden geoordeeld dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. Belanghebbende heeft, ook met wat zij in hoger beroep, bijvoorbeeld waar het gaat om vanwege incontinentie gemaakte kosten, heeft aangevoerd, geen feiten en omstandigheden gesteld dan wel, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat haar een aftrek wegens specifieke zorgkosten toekomt. Belanghebbende heeft ook overigens niets aangevoerd waaruit een formeel of inhoudelijk beletsel is te putten voor het handhaven van de uitspraak van de Inspecteur.

8. Het hoger beroep is ongegrond.

9. Het Hof ziet geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

De uitspraak is vastgesteld door U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 22 februari 2019 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

- - de naam en het adres van de indiener;

- - de dagtekening;

- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- - de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.