Home

Gerechtshof Den Haag, 22-02-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:671, BK-18/00828

Gerechtshof Den Haag, 22-02-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:671, BK-18/00828

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
22 februari 2019
Datum publicatie
16 april 2019
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:671
Formele relaties
Zaaknummer
BK-18/00828

Inhoudsindicatie

Partijen houdt in hoger beroep - voor de Rechtbank heeft belanghebbende uitdrukkelijk verklaard dat alleen nog de waarde van de onroerende zaak in geschil is - het antwoord op de vraag verdeeld of de onroerende zaak met € 159.000 te hoog is gewaardeerd, welke vraag belanghebbende bevestigend en de heffingsambtenaar ontkennend beantwoordt.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-18/00828

in het geding tussen:

en

de directeur Burgerzaken en Belastingen van de gemeente Rotterdam, de heffingsambtenaar,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 27 juli 2018, nr. ROT 18/142.

Procesverloop

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [Y] te [A] naar het prijspeil per 1 januari 2016 op € 159.000 vastgesteld en belanghebbende met betrekking tot de onroerende zaak voor het jaar 2017 een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Rotterdam naar een heffingsmaatstaf van € 159.000 opgelegd.

1.2.

Bij gezamenlijke uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 46 is geheven.

1.4.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 126 is geheven.

1.6.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Partijen hebben gereageerd: belanghebbende bij op 26 november 2018 aan de heffingsambtenaar gezonden brief van 21 november 2018 met in totaal 6 pagina’s beslaande bijlagen en bij op 10 december 2018 aan de heffingsambtenaar gezonden brief van 21 november 2018 ("3-12-2018") met in totaal 5 pagina’s beslaande bijlagen en de heffingsambtenaar bij op 29 november 2018 aan belanghebbende gezonden brief van 26 november 2018.

1.8.

De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag op de zitting van het Hof van 14 december 2018. Partijen zijn verschenen.

1.9.

Op de zitting zijn ook de hoger beroepen in de zaken met de nummers BK-18/00829 en BK-18/00844 behandeld. Wat in de ene zaak is aangevoerd en overgelegd geldt, voor zover van toepassing, ook voor de andere zaken.

1.10.

Met partijen zijn op de zitting afspraken gemaakt. Ter uitvoering van de afspraken heeft tussen partijen en het Hof een briefwisseling plaatsgehad: belanghebbende heeft gereageerd bij brieven van 3 januari 2019 en 14 januari 2019 en de heffingsambtenaar heeft op die brieven gereageerd bij op 31 januari 2019 aan belanghebbende gezonden brief van 29 januari 2019 met twee bijlagen. Daarna heeft het Hof, overeenkomstig de op de zitting met partijen gemaakte afspraken, het onderzoek gesloten en geconcludeerd, omdat het zich voldoende geïnformeerd acht uitspraak te doen, dat geen aanleiding bestaat het onderzoek te heropenen.

Feiten

2.1.

De onroerende zaak [Y] te Rotterdam, in eigendom bij belanghebbende, is een in 1926 gebouwde in een winkelstraat gelegen winkel met een verkoopruimte van 75 m².

2.2.

Zowel in het bezwaarschrift als in het beroepschrift geeft belanghebbende te kennen dat aan de onroerende zaak een (aanzienlijk) lagere waarde dan € 159.000 moet worden toegekend. Bij direct voorafgaande aan de zitting bij de Rechtbank gezonden brief van 12 juli 2018 stelt belanghebbende dat aan de onroerende zaak een hogere waarde, te weten € 190.000, moet worden toegekend. In het hogerberoepschrift geeft belanghebbende ook aan dat de waarde van de onroerende zaak te laag is vastgesteld. Op de zitting bij het Hof stelt belanghebbende dat de waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld en dat de waarde (afgerond) € 103.000 moet zijn. Bij de nadere brief van 3 januari 2019 concludeert belanghebbende dienovereenkomstig.

De Rechtbank

3. De Rechtbank heeft overwogen:

"Overwegingen

1. In zijn beroepschrift heeft [belanghebbende] gesteld dat de waarde (aanzienlijk) lager dient te worden vastgesteld. In zijn brief van 12 juli 2018 voert hij als reactie op het verweerschrift en het taxatierapport van [de heffingsambtenaar] (van 14 februari 2018) aan dat de waarde aanzienlijk hoger dient te worden vastgesteld. In tegenstelling tot de situatie in een eerdere beroepszaak van de gemachtigde bij deze rechtbank, zaaknummers ROT 17/1054, ROT 17/1442 en ROT 17/2090, uitspraak 20 juli 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:5851, acht de rechtbank een dergelijk ingrijpende standpuntwijziging binnen de tiendagentermijn wel in strijd met de goede procesorde, zeker als [de heffingsambtenaar] niet in de gelegenheid was daarop een adequate reactie te formuleren. Bovendien sluit [belanghebbende] niet aan bij de waarde die volgt uit het taxatierapport, terwijl hij dat in de uitspraak van 20 juli 2018 wel deed. Wel neemt [belanghebbende] de in het taxatierapport genoemde kapitalisatiefactoren voor juist aan, maar verwerkt die vervolgens in een eigen berekening die hoger uitkomt dan de in het taxatierapport vastgestelde waarde.

2. Ter zitting heeft [belanghebbende] aangegeven dat uitsluitend nog als beroepsgrond aan de orde is dat de waarde te laag is en waarom. De overige, eerder aangevoerde gronden heeft hij ter zitting ingetrokken. Nu de rechtbank de standpuntwijziging in strijd acht met de goede procesorde, dient dit standpunt buiten beschouwing te worden gelaten. Dat betekent dat er geen sprake meer is van een inhoudelijk te beoordelen beroep. Het beroep is ongegrond.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

(…)"

Geschil en standpunten

Beoordeling

Proceskosten

Beslissing