Gerechtshof Den Haag, 27-03-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:683, BK-18/00863 t/m 18/00866
Gerechtshof Den Haag, 27-03-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:683, BK-18/00863 t/m 18/00866
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 27 maart 2019
- Datum publicatie
- 19 april 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2019:683
- Zaaknummer
- BK-18/00863 t/m 18/00866
Inhoudsindicatie
Belanghebbende wenst door haar gestelde ondernemingsverliezen van de jaren 2008 t/m 2010 te verrekenen met haar belastbare inkomens uit werk en woning van de jaren 2011 t/m 2014. Het Hof oordeelt dat in de nihilaanslagen voor de jaren 2008 t/m 2010 beschikkingen besloten liggen dat de verliezen van die jaren nihil bedragen. Nu deze aanslagen onherroepelijk zijn, staat vast dat van verrekenbare verliezen geen sprake is. Belanghebbendes beroep op artikel 3.10 Wet IB 2001 wordt eveneens afgewezen. Zij heeft geen feiten en omstandigheden aangedragen die leiden tot het oordeel dat haar activiteiten zijn uitgegroeid tot een bron van inkomen en evenmin aannemelijk gemaakt dat de gestelde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-18/00863 t/m 18/00866
in het geding tussen:
en
(vertegenwoordigers: M.C. de Laat en G.L.M. van Hoof)
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 12 juli 2018, nummers SGR 18/2538, SGR 18/2539, SGR 17/6956 en SGR 18/712.
Procesverloop
BK-18/00863 (SGR 18/2538) betreffende het jaar 2011
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.322.
Belanghebbende heeft vervolgens een nadere aangifte IB/PVV ingediend. De Inspecteur heeft deze nadere aangifte behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering zoals bedoeld in artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Het verzoek om ambtshalve vermindering is gedeeltelijk afgewezen door de Inspecteur.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen.
BK-18/00864 (SGR 18/2539) betreffende het jaar 2012
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.687.
Belanghebbende heeft vervolgens verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag 2012. De Inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen .
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen.
BK-18/00865 (SGR 17/6956) betreffende het jaar 2013
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.642.
Belanghebbende heeft vervolgens een nadere aangifte IB/PVV ingediend. De Inspecteur heeft de aangifte als bezwaar in behandeling genomen en niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Vervolgens heeft de Inspecteur de aangifte behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering en het verzoek afgewezen.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen.
BK-18/00866 (SGR 18/712) betreffende het jaar 2014
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.072. Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de inspecteur € 8 belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag 2014 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.075.
Belanghebbende heeft vervolgens een nadere aangifte IB/PVV ingediend en verzocht om ambtshalve vermindering.
Bij uitspraak op bezwaar is de Inspecteur gedeeltelijk tegemoetgekomen aan belanghebbendes bezwaar.
In alle zaken
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar (zie 1.1.3, 1.2.3, 1.3.3. en 1.4.4) beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake is een griffierecht van € 46 geheven. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 3 februari 2019 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 13 februari 2019, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
De Inspecteur heeft met dagtekening 25 februari 2011, 24 oktober 2012 en 18 juli 2013 voor respectievelijk de jaren 2008, 2009 en 2010 aan belanghebbende aanslagen IB/PVV opgelegd. Daarbij is het verzamelinkomen van belanghebbende steeds vastgesteld op nihil.
Bij de gedingstukken zijn jaarrekeningen gevoegd van [A] BV i.o. en [B] BV i.o. De jaarrekeningen zijn met dagtekening 30 oktober 2016 opgesteld door belanghebbende en hebben betrekking op de jaren 2008 tot en met 2014.
In de jaarrekeningen 2008 tot en met 2013 is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
"(…)
Algemeen
De organisatie werd aanvankelijk als [E] BV i.o. ( [A] ) met één dochter ( [B] ) opgericht en hebben met name als doelstelling: beide BV i.o's zijn destijds opgericht om onderzoek (op goedkope en praktische wijze) naar de processen en kosten van import van levende planten te verrichten vanuit lange afstand zonder China reis te maken. Onderzoek is bedoeld om innovatief veiling concept in China te ondersteunen. Het liep fout vanwege tegenwerking door de Staat, waardoor ik geen vergunningen had aangevraagd. Momenteel zijn deze misverstanden opgelost. Ik zit wel met de financiële schade en moet een nieuw begin gaan maken. Inmiddels zijn beide BV i.o.'s opgeheven in Februari 2014 en in de plaats daarvan is er een éénmanszaak [C] gekomen (later is de naam gewijzigd in: [D] ).
(…)