Gerechtshof Den Haag, 27-03-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:684, BK-18/00808
Gerechtshof Den Haag, 27-03-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:684, BK-18/00808
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 27 maart 2019
- Datum publicatie
- 19 april 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2019:684
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1602
- Zaaknummer
- BK-18/00808
Inhoudsindicatie
Artikel 16 AWR; artikel 3.92 en 3.94 Wet IB 2001. Belanghebbendes echtgenoot, (middellijk) houder van een meerderheidsbelang in een BV met een accountants/adviespraktijk, behaalt in circa 3 maanden tijd na aankoop van een kantoorpand een verkoopwinst van afgerond € 223.000. Rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2017:9574, oordeelde eerder in de procedure van de echtgenoot dat de Inspecteur niet aannemelijk maakte dat de echtgenoot ten tijde van de koop en levering van het pand het oogmerk had het door te verkopen aan een door zijn beheermaatschappij opgerichte BV om een voordeel te behalen. Volgens de Rechtbank was wel sprake van een belast resultaat uit terbeschikkingstelling (TBS). De Inspecteur heeft vervolgens bij belanghebbende belasting nagevorderd over de (andere) helft van het TBS-resultaat. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur beschikt over het voor navordering vereiste nieuwe feit. De Inspecteur hoefde niet in het dossier van de echtgenoot te kijken noch de resultaten van het bij hem uitgevoerde boekenonderzoek af te wachten en niet aannemelijk is dat het huwelijksgoederenregime van belanghebbende en haar echtgenoot in een bespreking met de Belastingdienst aan de orde is geweest. Het Hof is voorts van oordeel dat het pand op de TBS-openingsbalans te boek moet worden gesteld voor de daarvoor door de echtgenoot betaalde prijs en niet voor de 3 maanden later door belanghebbende zelf ontvangen verkoopprijs. De aankooprijs is namelijk tussen onafhankelijke partijen tot stand gekomen en op zakelijke wijze bepaald. Aangezien de waarde van het pand op de TBS-eindbalans niet in geschil is, is de navorderingsaanslag naar het juiste bedrag opgelegd.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/00808
Uitspraak van 27 maart 2019
in het geding tussen:
[X] te [Z] ,
(gemachtigde: C.L. Hoogstad -Lijbers), belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam,
(vertegenwoordigers: W. Garritsen en K.L.C. Govers), de Inspecteur,
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 14 juni 2018, nummer SGR 18/693.
Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 98.472 (de navorderingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur € 7.225 belastingrente in rekening gebracht.
1.2. De Inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.251 en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden.
1.4. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 13 februari 2019. Partijen zijn verschenen. Beide partijen hebben een pleitnota overgelegd. Bij de pleitnota van de Inspecteur is een schriftelijke verklaring van [A] gevoegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met de heer [B] (de echtgenoot). De echtgenoot is enig aandeelhouder en bestuurder van [C] B.V. ( [C] ). Tot 1 januari 2013 bezat de echtgenoot via [C] 51 percent van de aandelen in [D] , accountants en adviseurs B.V. ( [D] ).
2.2. [E] B.V. ( [E] ) was tot 27 april 2012 eigenaar van het kantoorpand gelegen aan de [F] te [G] (het pand). [E] heeft het pand laten taxeren door een taxateur van [H] Makelaars. Volgens het taxatierapport van 22 december 2011 bedraagt de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik € 895.000 en de executiewaarde vrij van huur en gebruik € 671.000.
2.3. Het pand werd door [E] verhuurd aan het accountantskantoor [I]
B.V. ( [I] ). De heren [J] en [K] waren beiden (middellijk) aandeelhouder van zowel [E] als [I] . Omstreeks 15 maart 2012 is [I] failliet verklaard.
2.4. [E] was in verband met haar slechte financiële positie door haar geldverstrekker voor het pand, de [bank] , in bijzonder beheer geplaatst. Na het faillissement van [I] heeft [E] het pand op 19 maart 2012 met toestemming van de [bank] verkocht tegen een verkoopprijs van € 670.000. In de koopovereenkomst wordt als "koopster" van het pand genoemd [C] , dan wel een daartoe in de plaats te stellen vennootschap, dan wel de echtgenoot in privé.
2.5. Op 27 april 2012 is de eigendom van het pand aan de echtgenoot in privé geleverd. Eveneens op 27 april 2012 heeft [D] de exploitatie van [I] overgenomen. Het pand is vanaf 27 april 2012 door de echtgenoot aan [D] ter beschikking gesteld.
2.6. [C] heeft op 14 mei 2012 [L] B.V. ( [L] ) opgericht. Op 3 augustus 2012 heeft de echtgenoot de eigendom van het pand geleverd aan [L] tegen een koopsom van € 895.000. [L] en [D] hebben in juni 2012 ter zake van het pand een huurovereenkomst getekend, waarin is opgenomen dat [D] met ingang van 27 april 2012 het pand huurt van [L] .
2.7. Tot de gedingstukken behoort een stuk van (de Kredietcommissie van) de [bank] met als opschrift "Toelichting Financieringsaanvraag (uitgebreid, lokale bevoegdheid)" en met dagtekening 28 februari 2012. Dit stuk vermeldt onder meer het volgende:
"Klant : [E] B.V.
(…)
Dit voorstel behelst:
- vrijgave hypotheek voor het pand aan de [F] te [G] tegen ontvangst van de verkoopopbrengst van €670K (in mindering gebracht op het obligo). (…)
Gesprek 15-3-2012 met [J] en [B]
(…)
De heer [J] weet inmiddels dat [K] faillissement gaat aanvragen van [I] BV; daarom is het vanwege het afbreukrisico gewenst dat we op korte termijn aangeven of wij akkoord kunnen gaan met een verkoop van het pand voor een bedrag van EUR 670K (=EXW v.h. pand). (…)
Gegevens pand:
- vrije verkoopwaarde: €895.000,-vrij van huur en gebruik
- executiewaarde: € 671.000,- vrij van huur en gebruik
Executiewaarde in verhuurde staat conform beleggingscirculaire [bank] : € 747.845,-.
Dekking conform BBS: 85% v.d. EXW= 635.675.
Afweging
De heer [B] maakt een serieuze en gedegen indruk. Hij hoeft niet in dit verhaal te stappen en kan afwachten of alle partijen (AA, de heer [K] , evt., een curator en wij) akkoord gaan met zijn voorstel. Vanwege zijn sterke onderhandelingspositie in deze en de slechte positie die de bank heeft met de twee ruziënde aandeelhouders, adviseer ik om geen tegenvoorstel te doen van bijvoorbeeld € 750K of 700K, maar om akkoord te gaan met het bod van € 670K. In de huidige markt is het aannemelijk dat we, wanneer we het bod niet accepteren en zelf zouden moeten gaan executeren, gezien de huidige slechte marktomstandigheden en beperkte aanwendingsmogelijkheden van het pand, een vele lagere prijs zouden kunnen krijgen dan het bod van €670K.
Het huidige bod van € 670K ligt boven de dekkingswaarde in BBS van € 635K, middels acceptatie van dit bod verbetert onze bancaire positie iets.
Bovenstaande afwegende adviseer ik akkoord te gaan met het bod van € 670K en vraag ik goedkeuring dit ook naar de klant te kunnen communiceren.
(…)
Datum: 16-03-2012
Aanvraag/verzoek
- Akkoord gaan met bod ad. EUR 670k op pand [F]
In KC d.d. 13-3-2012 is bij revisie de geconstateerd dat er een slechte financiële positie is bij [E] B.V. Door conflict aandeelhouders is faillissement van grootste huurder aangevraagd. Doordat de bancaire positie door overcreditering en incourantheid pand ook slecht is loopt de bank een minimaal verliesrisico van ca. EUR 600k.