Gerechtshof Den Haag, 15-01-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:97, BK-18-00363
Gerechtshof Den Haag, 15-01-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:97, BK-18-00363
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 15 januari 2019
- Datum publicatie
- 30 januari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2019:97
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2018:712, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-18-00363
Inhoudsindicatie
Belanghebbende betaalt ten onrechte genoten uitkeringen terug aan de gemeente A. Over 2015 leidt dit na onderzoek door de Inspecteur tot een vermindering van het belastbaar inkomen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat een verlies resteert uit eerdere belastingjaren in verband met deze terugbetalingen dat in 2015 zou kunnen worden verrekenen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij recht heeft op een hogere aftrek specifieke zorgkosten of dat een restant persoonsgebonden aftrek over eerdere jaren resteert dan wel dat hij recht heeft op andere heffingskortingen dan de algemene heffingskorting die door de Inspecteur reeds is toegepast.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/00363
in het geding tussen:
en
(vertegenwoordigers: M.C. de Laat en W.C. van der Wel)
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 23 januari 2018, nummer SGR 17/5099.
Procesverloop
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.400. Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur € 4 belastingrente teruggegeven.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Van belanghebbende is € 46 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De griffier heeft griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2018. Voorafgaand aan de zitting zijn van belanghebbende op 23 augustus 2018 nadere stukken ontvangen, waarvan op dezelfde datum een afschrift is gezonden aan de Inspecteur. Beide partijen zijn op de zitting verschenen. Van het ter zitting verhandelde is door de griffier proces-verbaal opgemaakt.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting is het onderzoek ter zitting geschorst. Vervolgens heeft de Inspecteur op 3 september 2018 nadere stukken ingediend en belanghebbende op 20 september 2018, 21 september 2018, 27 september 2018, 5 oktober 2018 en 12 oktober 2018. Aan de wederpartij zijn telkens afschriften gezonden van deze stukken.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige belastingkamer. Hiervan is op 22 oktober 2018 aan partijen schriftelijk mededeling gedaan.
Een nadere mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de meervoudige kamer op 27 november 2018. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Belanghebbende is geboren [in] 1962 en woont in [Z] .
In de Basisregistratie persoonsgegevens van de gemeente [Z] is op dat adres in 2015 ook ingeschreven de zoon van belanghebbende [Y] , geboren [in] 1995. Belanghebbende is in 2012 gescheiden en heeft nog drie andere kinderen.
In 2015 heeft belanghebbende een uitkering ontvangen van de gemeente [Z] op grond van de Participatiewet van € 14.698. Hierop is € 3.163 loonheffing ingehouden.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2015 aangifte gedaan voor de IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.070 dat als volgt is berekend:
Inkomen uit vroegere arbeid € 13.390
Aftrek specifieke zorgkosten € 320
Restant persoonsgebonden aftrek € 4.000
€ 9.070
De definitieve aanslag is vastgesteld met dagtekening 17 juni 2017 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.400:
Inkomen uit vroegere arbeid € 14.698
Aftrek specifieke zorgkosten € 298
Restant persoonsgebonden aftrek € 0
€ 14.400.
Bij de aanslag is de algemene heffingskorting voor het volledige bedrag verrekend:.
Inkomstenbelasting box 1 € 1.202
Premie volksverzekeringen € 4.053 +
Totaal inkomstenbelasting/premie € 5.255
Algemene heffingskorting € 2.203 -
Verschuldigde IB/PVV € 3.052
Voorheffingen € 3.163-
Bedrag van de aanslag € 111-
Belastingrente € 4-
Totaal te ontvangen € 115.
Op 8 juli 2017 heeft de Inspecteur het bezwaarschrift gericht tegen de definitieve aanslag IB/PVV 2015 ontvangen. Hierin deelt belanghebbende mee dat hij een fiscaal partner heeft, dat hij in aanmerking wil komen voor aftrek van de jonggehandicaptenkorting en het restant persoonsgebonden aftrek van € 200 en dat hij uitbetaling wenst van de algemene heffingskorting.
Op 7 september 2017 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
Nadien heeft belanghebbende een nieuw ingevuld aangifteformulier, gedateerd van 16 oktober 2017, ingediend waarop hij onder meer een bedrag van € 10.000 aan te verrekenen verliezen uit werk en woning over de jaren 2006 tot en met 2014 heeft opgevoerd en onder de heffingskortingen een jonggehandicaptenkorting van € 715 heeft vermeld.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur de aanslag tot een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen en de conclusies van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.