Gerechtshof Den Haag, 11-08-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1489, BK-19/00604
Gerechtshof Den Haag, 11-08-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1489, BK-19/00604
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 11 augustus 2020
- Datum publicatie
- 25 augustus 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2020:1489
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1478, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-19/00604
Inhoudsindicatie
Belanghebbende bezit een woning in Zwitserland. Belanghebbende stelt dat een te laag bedrag aan aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van de woning in Zwitserland is verleend. De omstandigheid dat de aftrek lager is dan in voorgaande jaren als gevolg van een herziening van de vermogensrendementsheffing per 1 januari 2017, waardoor vanaf dat moment sprake is van een progressie in de forfaitaire berekening van de inkomsten uit sparen en beleggen, brengt niet mee dat Nederland de Zwitserse woning in strijd met het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland in de Nederlandse belastingheffing betrekt. Evenmin heeft (de herziening van) de wijze waarop het forfaitaire rendement wordt bepaald tot gevolg dat Nederland in strijd met het Verdrag eenzijdig een heffingsrecht voor zichzelf heeft gecreëerd over de inkomsten uit de Zwitserse woning. Nederland handelt dus niet in strijd met de goede verdragstrouw.
De stelling dat het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 onverbindend moet worden verklaard, faalt, aangezien de toepassing van het besluit rechtstreeks uit het Verdrag volgt.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel en de stelling dat het op forfaitaire wijze bepalen van de inkomsten uit sparen en beleggen in combinatie met de verleende aftrek ter voorkoming van dubbele belasting in strijd is met artikel 1 EP EVRM, falen eveneens.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-19/00604
in het geding tussen:
(gemachtigde: [D] )
en
(vertegenwoordigers: [A] , [B] en [C] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 6 september 2019, nr. SGR 19/1269.
Procesverloop
Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 85.500 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.149. Daarbij is een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend voor een bedrag van € 873 aan inkomen elders belast, dat betrekking heeft op een woning in het buitenland.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 128. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Een afschrift van het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank is door de griffier van het Hof op 8 oktober 2019 verzonden naar partijen.
Bij brief van 15 juni 2020, ingekomen bij het Hof op 16 juni 2020, heeft de gemachtigde het hoger beroep aangevuld. Op 24 juni 2020 heeft het Hof een pleitnota van de Inspecteur ontvangen.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 1 juli 2020. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Belanghebbende woont in Nederland en is gehuwd.
In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 heeft belanghebbende onder de bezittingen een woning in Zwitserland opgenomen voor een waarde van € 108.860. Op de woning rust geen schuld.
De totale waarde van de bezittingen in de aangifte bedraagt € 279.972. Na aftrek van het heffingsvrije vermogen resteert een grondslag voor de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen van € 229.972. Hiervan is € 161.882 aan belanghebbende toegerekend en € 68.090 aan zijn echtgenote. Het aan belanghebbende toekomende voordeel uit sparen en beleggen bedraagt € 6.149. Hierover is € 1.844 (30% x € 6.149) aan inkomstenbelasting verschuldigd.
Bij de aanslag heeft de Inspecteur een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend voor een bedrag van € 873 aan inkomen elders belast, dat betrekking heeft op de woning in Zwitserland. De verschuldigde inkomstenbelasting over het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.844 is verminderd met de aftrek elders belast van € 873, zodat een bedrag van € 971 aan verschuldigde inkomstenbelasting over het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen resteert. De verleende vermindering is als volgt berekend:
a. Aandeel belanghebbende in de Zwitserse woning
€ 161.882 |
|||
Belanghebbendes aandeel in de totale grondslag |
x € 108.860 |
= € 76.629 |
|
€ 229.972 |
Waarde Zwitserse woning |
||
Totale grondslag |
b. Forfaitair rendement toe te rekenen aan aandeel belanghebbende in de Zwitserse woning
€ 76.629 |
|||
Belanghebbendes aandeel in de Zwitserse woning |
x € 6.149 |
= € 2.911 |
|
€ 161.882 Belanghebbendes aandeel in de totale grondslag |
Totaal forfaitair rendement |
||
c. Vrijstelling voor buitenlands voordeel uit sparen en beleggen
€ 2.911 |
||
Forfaitair rendement buitenland |
x € 1.844 |
= € 873 |
€ 6.149 |
Verschuldigde belasting box 3 |
|
Totaal forfaitair rendement |
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen.
"4. In geschil is of de aftrek elders belast in verband met de woning in Zwitserland juist is berekend.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval. Daarbij overweegt de rechtbank het volgende.
6. Blijkens het bepaalde in de artikelen 6 en 22 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (het Verdrag), komt de belastingheffing over de woning weliswaar toe aan Zwitserland, maar mag die woning ook in de Nederlandse grondslag voor het bepalen van het belastbaar bedrag worden opgenomen. Daarbij is Nederland dan gehouden in de nationale wetgeving een voorkoming tot het vermijden van dubbele belasting te verlenen, welke verlening wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting, te weten het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (het Besluit).
7. De door [de Inspecteur] in het verweerschrift weergegeven berekening van de vermindering, welke uitkomt op een bedrag van € 873, is in overeenstemming met het bepaalde in het Besluit en derhalve juist. Daarbij overweegt de rechtbank dat, naar [de Inspecteur] terecht heeft aangevoerd, uit artikel 24, eerste en tweede lid van het Besluit volgt dat de vrijstelling van buitenlands voordeel uit sparen en beleggen is vormgegeven als een evenredige belastingvrijstelling, die is gerelateerd aan de totale belasting over het wereldinkomen (box 3) van de belastingplichtige. [De Inspecteur] heeft dan ook de vermindering terecht en op de juiste wijze gerelateerd aan (het evenredige deel van) de waarde van de Zwitserse woning die belanghebbende, als onderdeel van de rendementsgrondslag, aan zichzelf heeft toeberekend en aan het daaruit voortvloeiende forfaitair rendement van de buitenlandse rendementsgrondslag. Dat de berekening van de vermindering bij overigens gelijkblijvende omstandigheden lager uitkomt dan voorgaande jaren is een direct gevolg van het feit dat in het jaar 2017 ter zake van de inkomsten uit sparen en beleggen sprake is van een (licht) progressief verondersteld forfaitair rendement, terwijl de vrijstelling is vormgegeven als een evenredige belastingvrijstelling.
Dat, zoals [belanghebbende] ter zitting heeft aangevoerd, die progressieve heffing voor box 3-inkomsten als de onderhavige niet voortvloeit uit het van toepassing zijnde belastingtarief (er is immers nog steeds een vast tarief van 30%) maar in feite voortvloeit uit de wijze waarop het forfaitaire rendement voor box 3-inkomsten vanaf 2017 wordt berekend, is hierbij niet relevant. Ook dat volgt uit de wettelijke bepalingen en het Besluit. In het Besluit staat immers ook niets vermeld over een progressievoorbehoud in relatie tot een tarief, maar over de verhouding waarin het forfaitair rendement van de rendementsgrondslag in het buitenland staat tot het noemerinkomen.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."