Gerechtshof Den Haag, 18-08-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1550, BK-19/00681 tot en met BK-19/00684
Gerechtshof Den Haag, 18-08-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1550, BK-19/00681 tot en met BK-19/00684
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 18 augustus 2020
- Datum publicatie
- 2 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2020:1550
- Zaaknummer
- BK-19/00681 tot en met BK-19/00684
Inhoudsindicatie
Belanghebbende bezit participaties ter zake van plantages met teakbomen in Brazilië en Costa Rica.
In hoger beroep is in geschil of de waarde van de participaties in de aanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2011 tot te hoge bedragen in aanmerking zijn genomen in box 3. Daaraan voorafgaand oordeelt het Hof, anders dan de Rechtbank, dat ook belanghebbendes beroep voor het jaar 2008 ontvankelijk verklaard had moeten worden.
Vervolgens oordeelt het Hof dat de Inspecteur de waarde van de participaties voor de jaren 2008 en 2009 tot te hoge bedragen in aanmerking heeft genomen en voor de jaren 2010 en 2011 voor de juiste bedragen.
Het Hof verwerpt de stelling van belanghebbende dat de box 3-heffing in strijd is met art. 1 EP EVRM. Voorts verwerpt het zijn stelling dat hij recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-19/00681 tot en met BK-19/00684
in het geding tussen:
en
(vertegenwoordiger: [A] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 3 oktober 2019, nrs. SGR 18/7548, SGR 18/7550, SGR 18/7551 en SGR 19/6133.
Procesverloop
Jaar 2008 – BK-19/00684 (SGR 19/6133)
Aan belanghebbende is over het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.666 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.738. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 681 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Jaar 2009 – BK-19/00681 (SGR 18/7548)
Aan belanghebbende is over het jaar 2009 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.040 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 22.023. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 654 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Jaar 2010 – BK-19/00682 (SGR 18/7550)
Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.945 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 20.400. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 554 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Jaar 2011 – BK-19/00683 (SGR 18/7551)
Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.637 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 20.899. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 623 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij gezamenlijke uitspraak op bezwaar van 12 april 2016 de bezwaren tegen de hiervoor vermelde aanslagen en beschikkingen afgewezen.
Belanghebbende heeft bij brief van 28 februari 2018, ingekomen bij de Belastingdienst op 2 maart 2018, met omschrijving "Aanslag Inkomstenbelasting 2009, 2010, 2011 nummer [B] " de Inspecteur bericht dat de uitspraak op bezwaar van 12 april 2016 noch de brief van 11 november 2015 met de vooraankondiging van die uitspraak hem heeft bereikt.
De Inspecteur heeft de voormelde brief van belanghebbende behandeld als bezwaarschrift tegen de aanslagen IB/PVV over de jaren 2009, 2010 en 2011. In zijn reactie van 25 oktober 2018 vermeldt de Inspecteur dat hij voor elk van de jaren de bezwaren wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaart. Vervolgens heeft de Inspecteur de brief als verzoeken om ambtshalve vermindering van de betreffende aanslagen in behandeling genomen en afgewezen omdat de verzoeken niet binnen de wettelijke termijn zijn ingediend.
Belanghebbende heeft op 19 november 2018 beroep ingesteld bij de Rechtbank tegen de uitspraken op bezwaar. De Rechtbank heeft een griffierecht van eenmaal € 46 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt:
"De rechtbank:
- verklaart het beroep betreffende de aanslag IB/PVV 2008 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen betreffende de aanslagen IB/PVV 2009, IB/PVV 2010 en IB/PVV 2011 ongegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar van verweerder van 25 oktober 2018 betreffende de aanslagen IB/PVV 2009, IB/PVV 2010 en IB/PVV 2011;
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep betreffende de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2009;
- verklaart het beroep betreffende de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2010 en IB/PVV 2011 ongegrond."
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van eenmaal € 128. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het Hof heeft op 10 december 2019 het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank van 4 juli 2019 en het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank van 24 september 2019 verzonden naar partijen.
Bij bericht van 17 januari 2020, ingekomen bij het Hof op dezelfde dag, heeft belanghebbende een nader stuk met bijlagen ingediend. Op 1 juli 2020 heeft het Hof een e-mailbericht met bijlagen ontvangen van belanghebbende.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 7 juli 2020. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Belanghebbende bezit participaties ter zake van plantages met teakbomen in Brazilië en Costa Rica (de participaties). Deze participaties heeft belanghebbende in de periode 2001-2005 gekocht van [C] BV ( [C] ) en Stichting [D] ( [D] ).
In oktober 2011 zijn de participaties die door [D] zijn uitgegeven, ingetrokken en zijn alle aan de participaties verbonden rechten en verplichtingen ingebracht in het beleggingsfonds [E] ( [E] ). Alle houders van door [D] uitgegeven participaties zijn hierdoor houders van deelnemingsrechten in [E] geworden.
De gedingstukken bevatten een brief van [D] aan belanghebbende, gedagtekend 8 maart 2011. De brief vermeldt:
"Helaas hebben wij moeten vaststellen dat er in de - aan u op 3 maart jl. gerichte - 'Nieuwsbrief voor participanten' een storende fout is geslopen bij het vermelden van de omvang van uw participatie(s) en totale waarde (…).
De juiste tekst had (in uw geval) moeten zijn:
Waardebepaling en ruilverhouding
De waarde van uw participaties
Volgens deze recente waardebepaling bedraagt de waarde van uw participatie(s) zijnde 18,5 hectare(s) teak-participatie(s) In ’ [D] Costa Rica' € 491.375 bij een USD-koers van $1,3635 (gemiddelde koers in de afgelopen 5 jaren 2006-2010). (…)"
In verband met de omvorming van participaties [D] tot units [E] heeft [E] een omrekeningstabel opgesteld:
"(…)
Date: January 3, 2012
The table provides an overview of the valuation per Ha per plantyear
NPV p/ha 2009: the valuation of Stichting [D] as has been distributed to all participants.
NPV p/ha [E] : the valuation of [E] based on data provided by Stichting [D]
Plant year |
NPV p/ha 2009 |
NPV /ha [E] |
1996 |
$ 29,741.49 |
$ 31,823.40 |
1997 |
$ 25,103.23 |
$ 26,860.46 |
1998 |
$ 49,727.80 |
$ 53,208.74 |
1999 |
$ 49,398.01 |
$ 52,855.87 |
2000 |
$ 24,219.87 |
$ 25,915.26 |
2001 |
$ 28,343.83 |
$ 30,327.89 |
2002 |
$ 37,015.23 |
$ 39,606.30 |
2003 |
$ 41,070.22 |
$ 43,945.14 |
2004 |
$ 48,216.07 |
$ 51,591.20 |
2005 |
$ 50,140.72 |
$ 53,650.57 |
2006 |
$ 50,609.32 |
$ 54,151.97 |
2007 |
$ 51,082.30 |
$54,658.07 |
2008 |
$ 51,559.71 |
$ 55,168.89 |
2009 |
$ 52,041.58 |
$ 55,684.49 |