Gerechtshof Den Haag, 15-09-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1687, BK-20/00346
Gerechtshof Den Haag, 15-09-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1687, BK-20/00346
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 15 september 2020
- Datum publicatie
- 18 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2020:1687
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2020:1178, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-20/00346
Inhoudsindicatie
Als gevolg van een herziene verliesbeschikking 2012 en een herziene verliesverrekeningsbeschikking 2013 (de herziene verliesbeschikkingen) resteerde voor het jaar 2015 niet langer een te verrekenen verlies. De bij de definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2015 verleende verliesverrekening is met een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2015 teruggenomen. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur ten onrechte het bezwaar tegen de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2015 niet heeft opgevat als gericht tegen de herziene verliesbeschikkingen. Uit de inhoud en strekking van het bezwaarschrift blijkt dat het bezwaar in wezen mede is gericht tegen de herziene verliesbeschikkingen. Hieraan doet niet af dat belanghebbende de herziene verliesbeschikkingen in het ingediende bezwaarschrift niet uitdrukkelijk heeft vermeld. Dat het gaat om afzonderlijke beschikkingen over meerdere jaren doet aan het voorgaande evenmin afbreuk. Het bezwaarschrift is bovendien tijdig ingediend. Het hoger beroep van de Inspecteur is ongegrond. De Inspecteur dient opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.
Uitspraak
Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-20/00346
in het geding tussen:
(gemachtigde: [Z] )
en
(vertegenwoordiger: [A] )
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 30 januari 2020, nummer SGR 19/4103.
Procesverloop
Aan belanghebbende is met dagtekening 23 december 2017 over het boekjaar 2015 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 14.472 (de navorderingsaanslag 2015). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 203 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het door belanghebbende gemaakte bezwaar tegen de navorderingsaanslag 2015 en de belastingrentebeschikking kennelijk ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 345.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de Inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.311 en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 345 aan belanghebbende te vergoeden.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 4 augustus 2020. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Aan belanghebbende is op 19 oktober 2013 een definitieve aanslag vennootschapsbelasting voor het boekjaar 2012 opgelegd naar een te betalen bedrag van nihil. Bij afzonderlijke beschikking is het verrekenbare verlies van het boekjaar 2012 vastgesteld op € 186.289.
Aan belanghebbende is op 26 november 2016 een definitieve aanslag vennootschapsbelasting voor het boekjaar 2015 opgelegd naar een belastbare winst van € 14.472. Het verlies van het boekjaar 2012 is daarin voor een bedrag van € 8.131 met de belastbare winst van 2015 verrekend, hetgeen heeft geresulteerd in een belastbaar bedrag van € 6.341.
Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek is de belastbare winst van de boekjaren 2012 en 2013 verhoogd. Daartoe is op 16 december 2017 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het boekjaar 2012 opgelegd, waarbij de belastbare winst is verhoogd met € 4.132 naar een bedrag van € -/- 182.157 (de navorderingsaanslag 2012). Daarbij is tevens het verrekenbare verlies van het boekjaar 2012 bij voor bezwaar vatbare beschikking herzien naar € 182.157 (de herziene verliesbeschikking 2012).
Op 6 januari 2018 is een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het boekjaar 2013 opgelegd, waarbij de belastbare winst eveneens met € 4.132 is verhoogd naar een bedrag van € 17.723 (de navorderingsaanslag 2013). Bij voor bezwaar vatbare beschikking is het verlies van het jaar 2012 voor een bedrag van € 17.723 verrekend met de belastbare winst van 2013 (de herziene verliesverrekeningsbeschikking 2013). Dit heeft geresulteerd in een belastbaar bedrag van nihil.
Als gevolg van de herziene verliesbeschikking 2012 en de herziene verliesverrekeningsbeschikking 2013 resteerde voor het jaar 2015 niet langer een te verrekenen verlies. De bij de definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2015 verleende verliesverrekening is met de onderhavige navorderingsaanslag 2015 teruggenomen.
Oordeel van de Rechtbank
De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
"7. De navorderingsaanslag 2015 is het gevolg van het terugnemen van verliesverrekening door correcties over 2012 en 2013. In de uitspraak op bezwaar noemt [de Inspecteur] de navorderingsaanslagen over 2012 en 2013 en verklaart hij het bezwaar kennelijk ongegrond omdat [belanghebbende] bezwaar had moeten maken tegen de navorderingsaanslag en de daarin opgenomen herziene verliesbeschikking Vpb 2012. Het was [de Inspecteur] dus kennelijk duidelijk dat [belanghebbende] beoogde op te komen tegen de herziene verliesbeschikking(en). Dit volgt ook uit het verweerschrift, waarin staat dat in de motivering van het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag Vpb 2015 slechts wordt geageerd tegen correcties die voortvloeien uit het strafrechtelijk financieel onderzoek met betrekking tot de jaren 2012 en 2013. Als het bezwaarschrift van 8 januari 2018 uitdrukkelijk zou zijn gericht tegen de herziene verliesbeschikkingen van 16 december 2017 en 6 januari 2018 was het tijdig ingediend en ontvankelijk. Naar het oordeel van de rechtbank had [de Inspecteur] onder deze omstandigheden het bezwaar van [belanghebbende] mede moeten aanmerken als een bezwaar tegen de herziene verliesbeschikkingen (vgl. Hof Den Bosch 24 november 2003,
, V-N 2004/57.5). De rechtbank zal [de Inspecteur] dan ook opdragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen in samenhang met de herziene verliesbeschikkingen.8. Het beroep is gelet op het voorgaande gegrond. Hetgeen [belanghebbende] overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel en behoeft daarom geen behandeling."