Gerechtshof Den Haag, 22-09-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2021, BK-20/0001 tot en met BK-20/0005
Gerechtshof Den Haag, 22-09-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2021, BK-20/0001 tot en met BK-20/0005
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 22 september 2020
- Datum publicatie
- 3 november 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2020:2021
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2019:13671, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:638
- Zaaknummer
- BK-20/0001 tot en met BK-20/0005
Inhoudsindicatie
De Inspecteur maakt aan de hand van de door hem opgemaakte kasopstellingen en de kasverschillen die daaruit voortvloeien aannemelijk dat belanghebbende inkomsten heeft genoten die niet zijn aangegeven. De verklaringen die belanghebbende geeft voor de door de Inspecteur geconstateerde kasverschillen zijn niet aannemelijk geworden dan wel ongeloofwaardig. De navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw zijn dan ook terecht aan belanghebbende opgelegd.
Het Hof is voorts van oordeel dat de Inspecteur beschikte over een nieuw feit om te kunnen navorderen. De stelling van belanghebbende dat de Inspecteur over alle informatie beschikte om over 2011 een primitieve aanslag op te leggen binnen de termijn van artikel 11, lid 3, AWR en de Inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan door een navorderingsaanslag op te leggen, faalt.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-20/0001 tot en met BK-20/0005
Uitspraak van 22 september 2020
in het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: P. de Haas)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,
(vertegenwoordigers: […] en […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 24 december 2019, nrs. SGR 19/2020, 19/2021, 19/2023, 19/2182 en 19/2185.
Procesverloop
Jaar 2009
1.1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 2009 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 2.484 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Jaar 2010
1.1.2. Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 2.546 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.3. Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 33.189. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 259 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Jaar 2011
1.1.4. Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.445. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 1.188 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.5. Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een navorderingsaanslag Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 29.445. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 277 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Jaar 2013
1.1.6. Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.749. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 2.407 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.1.7. Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 50.011. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 219 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.1. De Inspecteur heeft bij gezamenlijke uitspraak op bezwaar van 6 maart 2019:
- -
-
de bezwaren van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2011 ongegrond verklaard;
- -
-
de bezwaren tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 gegrond verklaard en het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 20.808;
- -
-
de bezwaren tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw 2010 en 2013 gegrond verklaard en de belastbare inkomens uit werk en woning en bijdrage-inkomens verminderd tot € 17.513 (2010) en € 36.655 (2013).
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft:
- de beroepen ongegrond verklaard;
- de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan belanghebbende van € 2.500;
- de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 512;
- de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 47 aan belanghebbende te vergoeden.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 131. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De griffier van het Hof heeft op 31 januari 2020 het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank verzonden naar partijen. Bij brief van 4 februari 2020, ingekomen bij het Hof op 7 februari 2020, heeft belanghebbende zijn hogerberoepschrift gemotiveerd. Bij faxbericht van 31 juli 2020 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van 11 augustus 2020. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is op 24 april 2014 aangehouden tijdens een gezamenlijke controleactie van de Politie en de Belastingdienst. Op het moment van de aanhouding reed belanghebbende in een BMW X6 DRIVE 40D, bouwjaar 2011. De nieuwwaarde van die auto bedraagt € 116.549.
2.2.1. De Belastingdienst heeft na de aanhouding nader onderzoek gedaan naar het inkomen van belanghebbende. Tijdens dat onderzoek is gebleken dat belanghebbende in zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2013 een nettowinst uit onderneming heeft verantwoord van € 11.115 (belastbare winst uit onderneming € 1.472) en een bruto jaarloon van € 13.738. Voorts bleek dat van belanghebbende geen inkomensgegevens bekend waren met betrekking tot de jaren 2008 tot en met 2012. Uit het onderzoek volgde verder dat in de genoemde jaren verschillende auto's en motoren op belanghebbendes naam geregistreerd hebben gestaan.
2.2.2. Belanghebbende is voor de jaren 2009 tot en met 2011 niet uitgenodigd tot het doen van aangifte en heeft voor die jaren geen aangifte IB/PVV ingediend. Voor het jaar 2013 is belanghebbende wel uitgenodigd tot het doen van aangifte en heeft hij een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.210 (zie 2.2.1).
2.3.1. Naar aanleiding van de bevindingen omtrent het inkomen van belanghebbende en de op belanghebbendes naam geregistreerde vervoersmiddelen heeft de Inspecteur bij brief van 8 mei 2014 om informatie verzocht met betrekking tot belanghebbendes inkomens- en vermogensgegevens over de jaren 2012 tot en met 2014.
2.3.2. In navolging op de reactie op voormeld informatieverzoek heeft de Inspecteur op 3 oktober 2014 een boekenonderzoek aangekondigd bij belanghebbende voor de inkomstenbelasting over de jaren 2012 en 2013 en de omzetbelasting over het jaar 2013. Bij brief van 17 november 2014 heeft de Inspecteur aangekondigd dat het boekenonderzoek wordt uitgebreid met de jaren 2009 tot en met 2011.
2.4.1. In voormelde brief van 17 november 2014 heeft de Inspecteur belanghebbende tevens verzocht om bankafschriften van drie bankrekeningen bij de ABN AMRO Bank over de jaren 2009 tot en met 2012 over te leggen.
2.4.2. Bij brief van 1 december 2014 heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende een USB-stick met bankafschriften van de drie bankrekeningen overgelegd. Verder vermeldt de brief dat belanghebbende in de periode 2009 tot en met 2012 in belangrijke mate onderhouden werd door zijn partner en familieleden.
2.4.3. In een e-mail van 5 december 2014 heeft de Inspecteur gemeld dat de bankafschriften over de jaren 2009 en 2010 van één van de bankrekeningen ontbreken en heeft hij belanghebbende verzocht deze afschriften alsnog te verstrekken. In zijn brief van 26 januari 2015 heeft de Inspecteur dit verzoek nogmaals herhaald.
2.4.4. In een e-mailbericht van 5 februari 2015 meldt de toenmalige gemachtigde van belanghebbende dat de bankafschriften niet meer te reproduceren zijn. Bij brief van 10 maart 2015 heeft de Inspecteur de betreffende ontbrekende bankafschriften bij de ABN AMRO Bank opgevraagd. De afschriften zijn daarop door de ABN AMRO Bank verstrekt aan de Inspecteur.
2.5.1. In verband met het boekenonderzoek en het gesprek dat naar aanleiding van dat onderzoek op 6 november 2014 is gevoerd met belanghebbende en zijn toenmalige gemachtigde heeft de Inspecteur bij brief van 1 december 2014 verzocht om nadere informatie en bescheiden.
2.5.2. Bij brief van 9 december 2014, ingekomen bij de Belastingdienst op 19 december 2014, heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende nadere informatie en bescheiden verstrekt. De brief vermeldt, voor zover van belang:
"1. Geldlening [A] :
De leningen ten bedrag van in totaal groot € 38.000 zijn privé leningen geweest, waarvoor
mondeling afspraken over zijn gemaakt die naderhand op onze advies op papier zijn gezet. De lening is puur aangewend voor privédoeleinden.
(…)
Een gedeelte van de leningssom ten bedrage van € 20.000 is sinds kort in contanten
terugbetaald aan de heer [A] , de rest zal nog moeten volgen. Hiervoor zijn er geen
bewijsstukken of kwitanties van nodig tussen de heren.
Deze leningen zijn eveneens privé leningen geweest ten bedrag van groot € 40.000. Hiervoor
is er een leningsovereenkomst van opgesteld (…). Deze lening is eveneens aangewend voor
privédoeleinden en er is tot heden nog niks afgelost op deze lening.
(…)
Om in te gaan op het tweede deel van uw vraagstukken, willen wij u aanmerken dat
belanghebbende een liefhebber is van mooie auto’s, motoren en zich hobbymatig bezig houdt
met het inkopen en opknappen van schadevoertuigen. De voertuigen die belanghebbende
heeft aangekocht in dc periode vanaf 2010 heeft deze ingekocht, opgeknapt en soms ook wel
ingeruild. Bovendien is belanghebbende in het verleden in aanmerking gekomen voor
ongevallenvergoeding (zie bijlagen schade-uitkering) en actief geweest als voetballer in
zowel betaald als amateur niveau en hiervoor heeft de ook onkostenvergoedingen voor
verworven. Volledig halve zullen wij u hierna dan ook opeenvolgend een toelichting
verschaffen betreffende de door uw gestelde vraagstukken betreffende de voertuigen.
Yamaha Breeze Kenteken [kenteken 1] :
Dit voertuig met bouwjaar 1997 is met schade aangekocht met het doel, deze te restaureren en mee te rijden. Koopsom: +/- € 1.100 Verkoop: +/- € 1.000.
BMW 3ER Reihe Kenteken [kenteken 2] :
Deze auto is aangeschaft van een vriendschappelijke relatie van belanghebbende voor een
bedrag ad. € 25.000,49 en is betaald achteraf in 5 termijnen. Tevens is deze voertuig
naderhand verkocht voor € 21.500 via marktplaats.
Yamaha RN12/YZF-R1 Kenteken [kenteken 3] :
Volledig halve willen wij u aangeven dat belanghebbende een ducatie heeft gehad en deze is
ingeruild met de Yamaha. Voor deze Ducati die in die showroom stond heeft
belanghebbende een restbetaling op de inruil van ontvangen via de handelaar die deze
Yamaha eerst op naam van belanghebbende heeft moeten zetten voor de transactie;
VW Golf TDl 103 KW AUT:
In uw vragenbrief geeft u een datum van verkoop aan die niet conform onze constateringen
is. Het voertuig is namelijk verkocht per 24-01-2014 en niet 24-10-2014. De koopsom was
wegens motorische schade laag rond een euro € 2.900, deze auto is verkocht voor een lager
bedrag ad. € 2.650 met meerdere mankementen naderhand.
Land Rover Range Rover Snort Kenteken [kenteken 4] :
De informatie hierover heeft u reeds in uw bezit.
BMW X6 Drive40D Kenteken [kenteken 5] :
Deze auto is aangeschaft voor een bedrag van ongeveer € 38.000;
Citroen C3/1.41 EURO IV Kenteken [kenteken 6] :
Deze auto is inderdaad aangeschaft voor een bedrag ad. € 3.400"
Bij voormelde brief van 9 december 2014 is een vaststellingsovereenkomst personenschade tussen belanghebbende en Unigarant NV, getekend op 19 juni 2002, gevoegd. Uit de overeenkomst volgt dat een ongeval heeft plaatsgevonden waardoor belanghebbende schade heeft opgelopen en de in verband daarmee aan belanghebbende uit te keren schadevergoeding is vastgesteld op € 34.033,52.
De stukken van het geding bevatten een leenovereenkomst tussen belanghebbende
en [A] . De leenovereenkomst vermeldt, voor zover van belang:
"De heer [A] , (…), hierna te noemen “uitlener”
en
[Belanghebbende], (…) hierna te noemen “lener”
(…)
Komen het volgende overeen:
I .Hoofdsom: De uitlener heeft op d.d. 10-01-2013 aan de lener een bedrag ter beschikking gesteld van € 38.000 (zegge: achtendertigduizendeuro, hierna te noemen de “hoofdsom”). Dit bedrag is in contanten betaald. Te weten op 10-01-2013 een bedrag van € 18.000,-- en op 15-06-2013 een bedrag van € 20.000,--."
De stukken van het geding bevatten een leenovereenkomst tussen belanghebbende
en [B] . De leenovereenkomst vermeldt, voor zover van belang:
"De heer [B] (…) hierna te noemen "uitlener”
en
[Belanghebbende] hierna te noemen “lener”
(…)
Komen het volgende overeen:
1. Hoofdsom: De uitlener heeft op d.d. 17-12-2013 aan de lener een bedrag ter beschikking gesteld van € 40.000 (zegge: dertigduizendeuro, hierna te noemen de “hoofdsom"). Dit bedrag is in contanten verstrekt."
De stukken van het geding bevatten een factuur van de toenmalige gemachtigde van belanghebbende aan belanghebbende betreffende de verkoop van de auto "BMW 330D [kenteken 2] " voor een bedrag van € 25.000,49. Uit een bijgevoegd betalingsoverzicht volgt dat de koopsom is voldaan in vier termijnen van € 5.000 en een termijn van € 5.000,49 en dat alle termijnen zijn betaald in 2011.
Bij het verweerschrift in hoger beroep heeft de Inspecteur een overzicht verstrekt van de auto's en motoren die in de onderhavige jaren op belanghebbendes naam geregistreerd stonden. Het overzicht vermeldt, voor zover van belang:
"[kenteken 2]
BMW 3ER REIHE
Deel 1: 2-10-2006
Op naam van belanghebbende: 31-12-2010
Verkoop: 8-12-2011
Cat. waarde € 152.957
[kenteken 3]
Motor Yamaha RN12;YZF-R1
Deel 1: 11-3-2005
Op naam van belanghebbende: 21-05-2011
Verkoop: 16-06-2011
Cat. waarde: € 26.853
[kenteken 7]
Volkswagen Golf TDI 103 KW AUT
Deel 1: 22-09-2004
Op naam van belanghebbende: 29-12-2011
Verkoop: 24-01-2014
Cat. waarde: € 33.935.
[kenteken 4]
Land Rover, Range Rover Sport
Deel 1: 19-12-2007
Op naam van belanghebbende: 05-07-2013
Verkoop: 17-05-2014
Cat. waarde: € 118.399"
Met dagtekening 5 januari 2017 heeft de Inspecteur een definitief controlerapport opgesteld naar aanleiding van het ingestelde boekenonderzoek. Het rapport vermeldt, voor zover van belang:
"(…)
Rechtsvorm onderneming
De onderneming wordt gedreven in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [bedrijf 1]
(…). De onderneming is gestart op 17-06-2013.
Bedrijfsactiviteiten
De bedrijfsactiviteit bestaat uit het als personal trainer begeleiden van sporttalenten. (…)
Deze begeleiding vindt plaats in de vrije natuur en veel in het fietsers- en voetgangersgedeelte van de Maastunnel. Voor krachttraining maakt [belanghebbende]
gebruik van diverse sportscholen. Deze zouden als vriendendienst aan [belanghebbende]
beschikking zijn gesteld. Hij hoefde er volgens eigen zeggen niets voor te betalen.
[Belanghebbende] zegt ook zaaltjes te huren voor het geven van lessen. Ik heb daar geen
facturen of andere bewijsstukken van aangetroffen.
(…) In het jaar 2013 besteedde [belanghebbende] volgens zijn eigen verklaring zo’n 5 a 6
uur per week aan zijn ondernemingsactiviteiten.
(…)
Aan [belanghebbende] zijn over de jaren 2009 tot en met 2012 geen aangiften uitgereikt.
Over het jaar 2013 is een aangifte inkomstenbelasting aan [belanghebbende] uitgereikt. (…) Deze aangiften zijn door of namens [belanghebbende] ingediend.
(…)
7 Samenstelling gezin
[Belanghebbende] woonde volgens zijn verklaring tot 5 juli 2013 bij zijn ouders. Zijn ouders
betaalden zijn levensonderhoud, zo verklaarde hij.
[Belanghebbende] heeft 3 kinderen.
(…)
In zijn e-mail van 19 juli 2016 schreef de [toenmalige gemachtigde van belanghebbende] het volgende: “[Belanghebbende] draagt niet echt bij aan de kosten voor levensonderhoud van de kinderen, want de moeders ontvangen genoeg gelden, eventueel als er bepaalde extra uitgaven zijn springt deze wel bij.”
Tijdens de bespreking op 13 oktober 2016 voegde [belanghebbende] daar desgevraagd aan toe dat hij pas bijspringt sinds het afgelopen jaar en dat het niet om grote bedragen gaat.
Op 5 juli 2013 heeft [belanghebbende] zich laten inschrijven op het adres [adres 1] .
[postcode 1] [woonplaats 1] . Daar woonde op dat moment zijn vriendin (…) met hun
twee gezamenlijke kinderen. Volgens de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie.
heeft [de vriendin] deze woning samen met haar twee kinderen verlaten op 8-10-2013.
[Belanghebbende] bleef daar ingeschreven.
8 Inkomen uit werk en woning
Loon uit dienstbetrekking
[Belanghebbende] werkt vanaf 01-06-2013 in loondienst bij [bedrijf 2] B.V. (…). De
werkzaamheden die [belanghebbende] verricht bestaan uit het vervoeren van schoonmakers
naar diverse locaties en het begeleiden van en geven van instructies aan schoonmakers.
Winst uit onderneming
(…) Het klantenbestand bestaat uit ongeveer 7 tot 9 klanten. Dit zijn constant dezelfde personen. De klanten ontvangen per maand een factuur. Aan alle klanten wordt per maand een bedrag van € 302,50 inclusief BTW in rekening gebracht. Op de factuur is het zakelijke bankrekeningnummer van [bedrijf 1] vermeld waarop de klanten het factuurbedrag kunnen betalen. Opvallend is dat alle klanten, niemand uitgezonderd, het in rekening gebrachte factuurbedrag contant hebben voldaan, althans volgens de verklaring van [belanghebbende].
(…)
9 Zelfstandigenaftrek en Startersaftrek
(…)
Correctie 3 2013 minder zelfstandigenaftrek € 7.280.
Correctie 4 2013 minder startersaftrek € 2.123.
In zijn e-mail van 19 juli 2016 schreef de heer [C] het volgende: “Zelfstandigenaftrek en startersaftrek: akkoord, deze kunt u schrappen.”
11 Privé
Auto’s en motoren
Uit de gegevens van de databank auto van de Belastingdienst is gebleken dat
[belanghebbende] in de afgelopen jaren een aantal auto’s en motoren op zijn naam heeft
gehad. Hierbij de gegevens van enkele auto’s:
Op 31-12-2010 wordt de auto met het kenteken (…) op zijn naam gezet. Het betreft een
BMW 3ER REIHE, bouwjaar 2006, cataloguswaarde € 152.957. In een mondeling
onderhoud met [belanghebbende] op 06-11-2014 verklaart hij dat hij deze auto heeft
aangeschaft voor een bedrag van € 30.000. Dit bedrag zou contant zijn voldaan aan de koper
en het bedrag van € 30.000 zou zijn geleend van een vriend. De auto zou eind 2011 weer zijn
verkocht voor € 20.000. Via de boekhouder komt [belanghebbende] terug op deze
verklaring. Men verklaart in tweede instantie dat de auto is gekocht van een
vriendschappelijke relatie van [belanghebbende] voor een bedrag van € 25.000,49. De vriendschappelijke relatie blijkt [de toenmalig gemachtigde van belanghebbende] te zijn.
(…)
De auto zou eind 2011 weer zijn verkocht via marktplaats (…) voor een bedrag van € 21.500. Hiervan zijn geen bewijsstukken overgelegd. Met betrekking tot de aankoop van de auto door de heer [D] heb ik aan de heer [D] een brief gezonden met de vraag voor welk bedrag hij de auto heeft gekocht van [belanghebbende]. Ik heb van de heer [D] een e-mailbericht ontvangen waarin hij verklaart dat hij de auto met schade aan de linker zijkant en aan de motor heeft gekocht voor een bedrag van € 7.500. Het bedrag van € 7.500 komt mij aanzienlijk geloofwaardiger voor dan het bedrag van € 21.500 waarover [belanghebbende] spreekt. In de vermogensvergelijking en in de kasopstelling heb ik rekening gehouden met het bedrag van € 7.500 hetgeen door de heer [D] aan [belanghebbende] is betaald.
(…)
Op 05-07-2013 koopt [belanghebbende] de auto Land Rover, Range Rover Sport, kenteken [kenteken 4] , bouwjaar 2007, cataloguswaarde € 118.399, voor een bedrag van € 20.258 van een particulier. De koopsom wordt voldaan door betaling van € 10.258 via de bank en € 10.000 contant.
(…)
Leningen o/g
[Belanghebbende] heeft verklaard dat hij in 2013 geld heeft geleend van vrienden. Van deze
leningen zijn leningsovereenkomsten overgelegd. Het gaat om de volgende leningen:
Lening van [A]
[Belanghebbende] verklaart van de heer [A] (een neef van [belanghebbende])
een bedrag te hebben geleend van in totaal € 38.000. Het geld zou zijn betaald in contanten
en wel op 10-01-2013 een bedrag van € 18.000 en op 15-06-2013 een bedrag van € 20.000.
Er is geen rente verschuldigd.
(…)
De heer [A] verbleef het gehele jaar 2013 in het buitenland ( als profvoetballer in Spanje). Hij zou het geld volgens een verklaring van [belanghebbende] in Nederland in
contanten hebben verstrekt aan een tante van hem. De tante van de heer [A] zou het
geld vervolgens aan [belanghebbende] hebben gegeven.
(…)
Volgens [belanghebbende] zou deze tante wonen aan de [adres 2] te [woonplaats 2] . De
lening zou volgens [belanghebbende] inmiddels geheel zijn terugbetaald. Hij zou dit hebben
gefinancierd uit de verkoop van auto’s. Dit is hoogst onaannemelijk omdat hij het geld voor
de aanschaf van deze auto’s ook zou hebben geleend. Later is gebleken dat de tante
woonachtig is aan het [adres 3] , [postcode 3] [woonplaats 3] .
(…)
Tevens is gebleken dat de heer [A] gelden via de bank overmaakt aan [belanghebbende]:
• Op 21-10-2013 ontvangt [belanghebbende] op zijn bankrekening [rekeningnummer] een bedrag van de heer [A] groot € 1.300 met als omschrijving “groet [A] , dankje wel".
(…)
Bovendien is het onaannemelijk dat de heer [A] wel bovengenoemde bankbetalingen
heeft verricht, maar een lening van maar liefst € 38.000 contant en via een zo’n ingewikkelde
en omslachtige procedure heeft betaald. Het is onaannemelijk dat de heer [A] het
aanzienlijke bedrag van € 38.000 eerst zelf contant zou hebben opgenomen bij een bank,
vervolgens tweemaal zou afreizen naar Nederland, het geld aan zijn tante zou hebben
gegeven, die het dan later weer aan [belanghebbende] zou hebben doorbetaald.
Lening van [B]
[Belanghebbende] verklaart van de heer [B] een bedrag te hebben geleend van in
totaal € 40.000. Het geld zou zijn betaald in contanten en wel op 17-12-2013. Er is geen rente
verschuldigd.
(…)
De heer [B] verbleef het gehele jaar 2013 in het buitenland (als profvoetballer in
Duitsland). Hij zou het geld in contanten hebben verstrekt aan zijn ouders die het vervolgens
zouden hebben doorbetaald aan [belanghebbende]. Kennelijk was de heer [B] dus zelf in
Nederland om het geld aan zijn ouders te overhandigen. Waarom hij het geld niet via de
bank aan [belanghebbende] heeft overgemaakt of zelf in contanten aan hem heeft verstrekt
is geheel onduidelijk. (…)
Volgens [belanghebbende] zouden de ouders van de heer [B] in [woonplaats 4] wonen. Later is
gebleken dat de ouders van de heer [B] woonachtig zijn op het adres [adres 5] ,
[postcode 5] [woonplaats 5] .
(…)
Kasopstelling
Aan de hand van de contante ontvangsten en contante uitgaven heb ik over de periode 01‑01‑2009 tot en met 31-12-2013 een chronologische kasopstelling gemaakt. Uit deze kasopstelling blijkt dat er in deze periode voortdurend negatieve kassen zijn. De hoogste
negatieve kassen die ik in de jaren 2009 tot en met 2013 heb aangetroffen luiden als volgt:
Jaar |
datum |
Hoogste negatieve kas |
2009 |
31-12-2009 |
€ 24.720 |
2010 |
31-12-2010 |
€ 20.829 |
2011 |
31-05-2011 |
€ 35.040 |
(…) |
(…) |
(…) |
2013 |
31-12-2013 |
€54.105 |
(…)
Vermogensvergelijking
Over de jaren 2009 tot en met 2013 is een vermogensvergelijking opgesteld. De vermogensvergelijking is bij dit rapport gevoegd onder bijlage 4. De uitkomst van deze vermogensvergelijking ziet er als volgt uit:
2009 |
2010 |
2011 |
(…) |
2013 |
|
Netto privé |
-€18.762 |
-€ 14.841 |
-€27.312 |
(…) |
-€ 47.376 |
(…)
De uitkomsten van de vermogensvergelijking zijn besproken met de adviseur van
[belanghebbende] en [belanghebbende] zelf. De adviseur heeft daarna overleg gehad met
[belanghebbende] en in een brief van 1 juni 2015 heeft de adviseur inhoudelijk gereageerd op
de kasopstelling en de vermogensvergelijking. Op een aantal punten is de
vermogensvergelijking aangepast. Deze aanpassingen zijn begrepen in bovengenoemde
uitkomsten van de vermogensvergelijking.
Een aantal argumenten dat naar voren is gebracht, heb ik niet in aanmerking genomen.
1 Schade-uitkering ongeval
[Belanghebbende] heeft medio 2002 een schade-uitkering ontvangen in verband met een
verkeersongeval. Er is een bedrag uitgekeerd aan [belanghebbende] van plm € 35.000. Dit
geld zou in beheer zijn afgestaan aan de vader van [belanghebbende] (…). Het geld zou in de jaren 2009 en later door de vader aan [belanghebbende] in gedeelten zijn verstrekt in contanten. [Belanghebbende] stortte deze gelden vervolgens in contanten op zijn bankrekening.
Ik acht het niet aannemelijk dat deze contante gelden afkomstig zijn van de vader van [belanghebbende]. Ook heeft [belanghebbende] niet aannemelijk gemaakt dat hij de schadeuitkering in 2002 heeft ontvangen, dat hij het bedrag vervolgens in contanten van zijn bankrekening heeft opgenomen en dat hij dit vervolgens aan zijn vader heeft gegeven.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich mee dat [belanghebbende]
aannemelijk maakt wat de herkomst is van de contante stortingen op zijn bankrekening.
Ik acht [belanghebbende] daar niet in geslaagd.
2 Leningen en giften
Gesteld wordt dat er door vrienden en familie leningen en giften zouden hebben
plaatsgevonden. Dit is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich mee dat [belanghebbende] aannemelijk maakt dat hij leningen en giften heeft ontvangen. Ik acht [belanghebbende] daar niet in geslaagd.
3 Opbrengsten verkoop goederen
[Belanghebbende] zou goederen hebben verkocht. De contante opbrengsten gebruikte hij om nieuwe spullen aan te schaffen. Ook dit is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich mee dat [belanghebbende] aannemelijk maakt dat hij goederen contant heeft verkocht. Ik acht [belanghebbende] daar niet in geslaagd.