Home

Gerechtshof Den Haag, 20-10-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2241, BK-19/00655

Gerechtshof Den Haag, 20-10-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2241, BK-19/00655

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
20 oktober 2020
Datum publicatie
2 december 2020
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2020:2241
Formele relaties
Zaaknummer
BK-19/00655

Inhoudsindicatie

Belanghebbende drijft samen met zijn echtgenote een onderneming in de vorm van een vof. Tot de huwelijksgemeenschap behoort een pand waarin de onderneming wordt uitgeoefend. Beide echtgenoten rekenen het pand, inclusief het winkelgedeelte met magazijn (het ondernemingsgedeelte), tot hun privévermogen. Het Hof oordeelt dat iedere partner het eigen aandeel in het ondernemingsgedeelte in de eigen onderneming gebruikt, en dat daarom geen sprake is van een terbeschikkingstelling door belanghebbende van 50% van het ondernemingsgedeelte aan zijn echtgenote, en omgekeerd. Het aandeel in het ondernemingsgedeelte valt bij belanghebbende volledig in box 3.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-19/00655

in het geding tussen:

(gemachtigde: J. van der Pluijm)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 12 september 2019, nummer SGR 19/2837.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een verzamelinkomen van € 9.259, bestaande uit een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.541 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.718 (de aanslag IB/PVV 2015). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 8 aan belastingrente in rekening gebracht. Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 3.758 (de aanslag Zvw 2015). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 12 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de aanslag IB/PVV 2015 en de aanslag Zvw 2015 afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag IB/PVV 2015 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.084 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.718, gelast dat de Inspecteur de aanslag Zvw 2015 en de bij de aanslagen IB/PVV en Zvw 2015 berekende belastingrente dienovereenkomstig vermindert, bepaald dat de uitspraak van de Rechtbank in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.278 en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 47 aan belanghebbende te vergoeden.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 128. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Een onderzoek ter zitting heeft niet plaatsgehad. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend een dergelijk onderzoek achterwege te laten. Op verzoek van belanghebbende is hij in de gelegenheid gesteld een conclusie van repliek in te dienen, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek. Daarop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.6.

Het Hof heeft tegelijk met de behandeling van de onderhavige zaak het hoger beroep van de echtgenote van belanghebbende betreffende de haar opgelegde aanslag in de IB/PVV 2015 (kenmerk BK-19/00653) behandeld. Hetgeen in die zaak aan stukken is overgelegd wordt, voor zover te dezen van belang, geacht ook te zijn overgelegd in de onderhavige zaak.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [A] (de echtgenote).

2.2.

Belanghebbende is, samen met de echtgenote, vennoot in een vennootschap onder firma genaamd ‘ [naam vof] ’ (de vof). De echtgenote is de enige andere vennoot in de vof. Belanghebbende is gerechtigd tot 50% van de overwinst (de winst na aftrek van, onder andere, de arbeidsbeloning van de vennoten) van de vof. De activiteiten van de vof bestaan uit de exploitatie van een brood- en banketbakkersbedrijf.

2.3.

Belanghebbende en de echtgenote zijn ieder voor 50% eigenaar van een pand aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] (het pand). Belanghebbende en de echtgenote hebben het pand in 2004 gekocht. Uit de akte van levering blijkt dat het pand bestaat uit een ‘winkelpand met werkplaats’ en een ‘afzonderlijke bovenwoning’. Het pand is kadastraal niet gesplitst. De bovenwoning wordt per kamer aan studenten verhuurd.

2.4.

Belanghebbende en zijn echtgenote hebben het gehele pand als keuzevermogen aangemerkt en het tot het privévermogen gerekend. Het winkelgedeelte met werkplaats/magazijn (het ondernemingsgedeelte) maakt derhalve geen onderdeel uit van het vermogen van de vof. Voor het gebruik van het ondernemingsgedeelte brengt belanghebbende aan de vof een vergoeding in rekening onder de noemer ‘huurkosten filiaal’.

2.5.

In de aangiften IB/PVV voor de jaren 2005 tot en met 2014 heeft belanghebbende het ondernemingsgedeelte als ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel onder de terbeschikkingstellingsregeling (tbs-regeling) aangegeven in box 1. De bovenwoning is in de aangifte IB/PVV 2014 opgenomen in box 3. De rendementsgrondslag in box 3 is volledig aan belanghebbende toegerekend.

2.6.1.

In de aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 heeft belanghebbende het gehele pand voor een waarde van € 185.000 in box 3 opgenomen. De toegepaste waarde van het pand is gebaseerd op de WOZ-beschikking, waarin de waarde voor het jaar 2015 € 200.000 bedroeg. Het ondernemingsgedeelte is gewaardeerd op € 100.000 (50% x € 200.000) en de bovenwoning op € 85.000 (50% x € 200.000 x 85% leegwaarderatio). De rendementsgrondslag in box 3 is volledig aan belanghebbende toegerekend. Het aangegeven verzamelinkomen van belanghebbende bedraagt € 5.732, bestaande uit:

Saldo fiscale winstberekening

€ 7.549

Gerealiseerde zelfstandigenaftrek

- € 7.280

MKB-winstvrijstelling

- € 38

Belastbare winst

€ 231

Inkomen uit pensioen

€ 75

Uitgaven voor inkomensvoorzieningen

- € 292

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

€ 5.718

Verzamelinkomen

€ 5.732

2.6.2.

De huisvestingskosten voor het ondernemingsgedeelte zijn in de aangifte ten laste van de winst uit onderneming van belanghebbende gebracht. Als onderdeel van deze kosten is in de aangifte 2015 een bedrag van € 6.464 aan ‘huurkosten filiaal’ ten laste van de winst uit onderneming gebracht. Het aandeel van belanghebbende hierin bedraagt € 4.101. De fiscale winst in 2015 bedraagt volgens de aangifte € 11.883; hiervan is € 7.549 toegerekend aan belanghebbende als arbeidsbeloning (63,53%) en het restant aan de echtgenote als arbeidsbeloning. Er is geen overwinst aangegeven.

2.7.

Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur de aangifte in die zin gecorrigeerd dat het ondernemingsgedeelte tot het verplichte ondernemingsvermogen is gerekend, waardoor het pand moet worden geactiveerd op de balans van de vof en de ‘huurkosten filiaal’ ad € 6.464 niet bij de vof als huisvestingskosten in aftrek kunnen worden gebracht. In verband hiermee heeft de Inspecteur, volgens de in de aangifte toepaste winstverdeling voor de totale ondernemingswinst, aan belanghebbende een bedrag van € 4.101 toegerekend en de door belanghebbende aangegeven winst uit onderneming van € 7.549 verhoogd met het bedrag van € 4.101 tot € 11.650. Na toepassing van een zelfstandigenaftrek van € 7.280 en de MKB-winstvrijstelling van € 612 resteert een belastbare winst van € 3.758. Het vastgestelde verzamelinkomen bedraagt € 9.259, bestaande uit:

Saldo fiscale winstberekening

€ 11.650

Gerealiseerde zelfstandigenaftrek

- € 7.280

MKB-winstvrijstelling

- € 612

Belastbare winst

€ 3.758

Inkomen uit pensioen

€ 75

Uitgaven voor inkomensvoorzieningen

- € 292

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

€ 5.718

Verzamelinkomen

€ 9.259

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen:

“De etikettering van het pand

17. [Belanghebbende] heeft onweersproken gesteld en met een ter zitting overgelegde plattegrond ook inzichtelijk gemaakt, dat de boven het zakelijk gebruikte magazijn gelegen verhuurde kamer, die als privévermogen is geëtiketteerd, enkel kan worden bereikt via de trap die zich in het ondernemingsgedeelte, namelijk het zakelijk gebruikte magazijn, bevindt. Gelet daarop, in samenhang bezien met het feit dat in het gehele pand slechts één keuken en één sanitaire ruimte (met toilet en douche) aanwezig zijn, welke dus zowel door het winkelpersoneel als de huurders van het woongedeelte moeten worden gebruikt, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een splitsbaar pand. Van een situatie waarbij het ondernemingsgedeelte van het pand afzonderlijk van het woongedeelte rendabel gemaakt kan worden, is in een geval als dit geen sprake. De rechtbank volgt [de Inspecteur] niet in zijn ter zitting ingenomen stelling dat uit het huidige gebruik, waarbij immers het ondernemingsgedeelte in feite los van de verhuurde kamers wordt gebruikt, volgt dat het pand wel splitsbaar is. Die subjectieve benadering acht de rechtbank onjuist. Immers, dat de huidige gebruikers van het ondernemingsgedeelte, zijnde [belanghebbende] en de echtgenote die gezamenlijk het hele pand in eigendom hebben, het gezamenlijke gebruik van delen van het pand voor lief nemen, betekent geenszins dat een andere gebruiker/huurder van het ondernemingsgedeelte dat ook zou doen.

18. Nu geen sprake is van een splitsbaar pand, is, naar voor dat geval tussen partijen ook niet in geschil is, ook met betrekking tot het ondernemingsgedeelte van het pand sprake van keuzevermogen, waarbij [belanghebbende] en zijn echtgenote ervoor kunnen kiezen om het gehele pand tot hun privévermogen te rekenen. In zoverre is het gelijk aan [belanghebbende]. Het in dit verband door hem gedane beroep op het vertrouwensbeginsel behoeft hier daarom geen verdere behandeling.

19. Het vorenstaande betekent dat [belanghebbende] in feite de helft van het ondernemingsgedeelte (dat in totaal zo’n 50% van het pand bedraagt) ter beschikking stelt aan het vof-aandeel (50%) van zijn echtgenote. Naar ter zitting is gebleken, is voor dat geval niet in geschil dat ter zake het deel dat [belanghebbende] ter beschikking stelt aan het vof-aandeel van de echtgenote, in beginsel sprake is van tbs-vermogen, zodat daarop in beginsel het tbs-regime van toepassing is en [belanghebbende] dus in beginsel 50% (tbs aan echtgenote) van 50% (aandeel in pand) van het ondernemingsgedeelte op zijn tbs-balans dient op te nemen. Voor dat geval is enkel in geschil of [belanghebbende] in dit verband een beroep kan doen op het ROW-besluit [besluit van 21 februari 2014, nr. BLKB 2014/286M, Stcrt. 2014, 6643, Hof] waardoor de tbs-regeling geen toepassing hoeft te vinden.

20. In onderdeel 5.2 van het ROW-besluit is inderdaad een goedkeuring opgenomen voor vermogensbestanddelen die ter beschikking worden gesteld aan een vennootschap waarin beide partners (gehuwd dan wel ongehuwd) vennoot zijn, in zoverre dat in die gevallen onder bepaalde voorwaarden de tbs-regeling geen toepassing hoeft te vinden. Echter, daarbij is onomwonden aangegeven dat “de goedkeuring wordt gegeven onder de voorwaarde dat tijdens de gehele periode waarin het vermogensbestanddeel ter beschikking wordt gesteld, gebruik wordt gemaakt van het goedkeurende beleid”. [Belanghebbende] en de echtgenote hebben echter, naar [de Inspecteur] niet, althans onvoldoende weersproken heeft gesteld, het winkelgedeelte in de jaren tot 2015 aangegeven als tbs-vermogen in box 1, hetgeen door [de Inspecteur] ook is gevolgd. Daarmee is niet voldaan aan de hiervoor weergegeven voorwaarde. Dat, naar de gemachtigde van [belanghebbende] en de echtgenote ter zitting heeft verklaard, het ondernemingsgedeelte in de aangiftes voorafgaand aan 2015 door zijn kantoor abusievelijk niet als privévermogen maar als tbs-vermogen is aangegeven, maakt, wat daar ook van zij, niet dat daaraan kan worden voorbijgegaan en maakt het vorenstaande dus niet anders.

21. Het onder 20 overwogene betekent dat geen gebruik kan worden gemaakt van de goedkeuring uit het ROW-besluit. Voor dat geval heeft [de Inspecteur] in zijn verweerschrift (onder de kop ‘Gevolgen voor aanslag’) terecht en op de juiste wijze berekend dat alsdan het verzamelinkomen € 5.802 bedraagt, bestaande uit:

- saldo fiscale winstberekening € 8.302

- gerealiseerde zelfstandigenaftrek € 7.280

- MKB-winstvrijstelling (14%) € 143

- belastbare winst € 879

- bruto resultaat uit overige werkzaamheden € 1.616

- Tbs-vrijstelling (12%) € 194

- netto resultaat uit overige werkzaamheden € 1.422 +

- inkomen uit pensioen € 75 +

- uitgaven voor inkomensvoorzieningen € 292 -/-

- belastbaar inkomen uit werk en woning € 2.084

- belastbaar inkomen uit sparen en beleggen € 3.718 +

- verzamelinkomen € 5.802

Dit betekent dat de aanslagen IB/PVV en Zvw 2015 en de daarbij berekende belastingrente te hoog zijn vastgesteld en met inachtneming van het vorenstaande moeten worden verminderd.

22. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing