Gerechtshof Den Haag, 01-12-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2730, BK-19/00486 tot en met BK-19/00488
Gerechtshof Den Haag, 01-12-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2730, BK-19/00486 tot en met BK-19/00488
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 1 december 2020
- Datum publicatie
- 11 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2020:2730
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:171
- Zaaknummer
- BK-19/00486 tot en met BK-19/00488
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is moedermaatschappij en met haar dochtermaatschappij maakt zij deel uit van een fiscale eenheid. Op de balans van belanghebbende is een pensioenvoorziening ten behoeve van haar directeur-grootaandeelhouder (de dga) opgenomen. De Inspecteur stelt dat de pensioenregeling niet als pensioenregeling valt aan te merken in de zin van art. 18 Wet LB omdat de dga een zo aanzienlijke schuld aan belanghebbende heeft dat (gedeeltelijke) aflossing alleen mogelijk is indien er verrekening met de pensioenuitkeringen plaatsvindt. Op basis van art. 19b Wet LB concludeert hij dat de pensioenaanspraak voorwerp van zekerheid is geworden. De Inspecteur heeft naheffingsaanslagen en boeten opgelegd. Rechtbank en Hof stellen de Inspecteur in het gelijk.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-19/00486 tot en met BK-19/00488
in het geding tussen:
(vertegenwoordiger: […] )
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 13 juni 2019, nummers SGR 18/4020, SGR 18/4022 en SGR 18/4023.
Procesverloop
Aan belanghebbende zijn over de tijdvakken 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014 naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd. Tegelijkertijd zijn bij beschikking verzuim- en vergrijpboeten opgelegd en is belastingrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de boeten verminderd en de naheffingsaanslagen en de rentebeschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het dictum van de uitspraak van de Rechtbank luidt:
“De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen ongegrond;
- -
-
veroordeelt [de Inspecteur] tot betaling aan [belanghebbende] van € 500 wegens immateriële schade;
- -
-
draagt [de Inspecteur] op het door [belanghebbende] betaalde griffierecht van € 338 aan haar te vergoeden.”
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. In verband daarmee is door de griffier eenmaal een griffierecht geheven van € 519. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Een onderzoek ter zitting van de zaken heeft niet plaatsgehad. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend een dergelijk onderzoek achterwege te laten. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
Tegelijkertijd met de schriftelijke behandeling van deze zaken heeft de schriftelijke behandeling plaatsgevonden van de hoger beroepen van belanghebbende in de zaken met de zaaknummers BK-19/00489 t/m BK-19/00496 en de hoger beroepen van [A] met de zaaknummers BK-19/00482 t/m BK-19/00485. Alles wat in die zaken is aangevoerd en overgelegd, wordt ook geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in de onderhavige zaken.
Vaststaande feiten
2. Omdat in hoger beroep de door de Rechtbank vastgestelde feiten niet zijn bestreden wordt uitgegaan van die navolgende feiten:
“1. [Belanghebbende] is opgericht op 30 december 1986 en volgens de inschrijving in het handelsregister bestaan haar activiteiten uit het beheren en administreren van ondernemingen, adviseren en beleggen van vermogen. [Belanghebbende] is enig aandeelhouder van [B] B.V. (de pensioen-BV). [Belanghebbende] en de pensioen-BV zijn een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.
2. De enige aandeelhouder en bestuurder van [belanghebbende] is [A] [de dga]. [Belanghebbende] heeft al jaren grote financiële vorderingen op [de dga]. Op 1 januari 2012 bedroegen die in totaal € 5.362.946, bestaande uit een eigenwoninglening van € 535.876, een effectenlening van € 1.030.098 en een vordering in rekening courant (de r.c.) van € 3.796.972. Op 31 december 2012 is de r.c. opgelopen tot € 4.092.765, waarmee het totaal van de vorderingen van [belanghebbende] op [de dga] € 5.658.739 bedraagt.
3. Op de (geconsolideerde) balans per 1 januari 2012 van [belanghebbende] staat een pensioenvoorziening ten behoeve van [de dga] van € 1.195.898. Volgens de balans per 31 december 2012 bedraagt deze pensioenvoorziening € 1.285.888.
4. Per brief van 3 maart 2016 kondigt [de Inspecteur] een boekenonderzoek bij [belanghebbende] aan. Doel van het onderzoek is de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen en vennootschapsbelasting over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 vast te stellen. Voor wat betreft de vennootschapsbelasting zou het onderzoek beperkt zijn tot de aan [de dga] verstrekte leningen, de r.c. en de op de balans opgenomen pensioenvoorziening. Het boekenonderzoek begon op 21 maart 2016.
5. Op 2 februari 2017 is van het boekenonderzoek een controlerapport uitgebracht. In dit controlerapport is onder meer het volgende vermeld:
“Pensioenvoorziening
Op de balans van [belanghebbende] is een pensioenvoorziening ten behoeve van [de dga] opgenomen. De pensioenregeling heb ik, aan de hand van de door mij ontvangen pensioenovereenkomst, addenda en de berekeningen van de pensioenvoorziening, laten beoordelen door een pensioendeskundige van de Belastingdienst. De pensioendeskundige is tot de conclusie gekomen dat de pensioenregeling niet als pensioenregeling valt aan te merken in de zin van artikel 18 van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB).
De redenen hiervoor zijn als volgt:
- [De dga] heeft een aanzienlijke schuld aan [belanghebbende]. (Gedeeltelijke) aflossing van deze schuld is alleen mogelijk indien er verrekening met de pensioenuitkeringen plaatsvindt. [De dga] kan geen andere zekerheid bieden. Mede gezien de parlementaire geschiedenis van artikel 19b Wet LB moet worden geconcludeerd dat de pensioenaanspraak feitelijk voorwerp van zekerheid is geworden;
- De opnamen door [de dga] hebben tot gevolg gehad dat de dekking van de pensioenuitkeringen teloor is gegaan. De pensioenaanspraak wordt geacht te zijn afgekocht.
Doordat de pensioenregeling niet langer aan te merken is als pensioenregeling in de zin van de Wet LB heeft dit tot gevolg dat de zogenaamde "omkeerregel” niet van toepassing is. Dit heeft tot gevolg dat de in de jaren 2011 tot en met 2013 toegekende aanspraak tot het loon van [de dga] behoort. Aangezien [belanghebbende] hiermee geen rekening heeft gehouden wordt hiervoor een correctie voor de loonheffingen opgelegd. De correctie is gelijk aan de waarde van de aanspraak en is als volgt berekend aan de hand van artikel 3.12 Uitvoeringsregeling Loonbelasting en uitgaande van een ouderdomspensioen (OP) dat ingaat op 60-jarige leeftijd en een nabestaandenpensioen (NP) van 70% van het ouderdomspensioen.
(…)
2012 € 57.808 (opgebouwde aanspraak OP € 1.527, NP 70%)
2013 € 53.670 (opgebouwde aanspraak OP € 1.527, NP 70%)”
(…)
4.7
Privégebruik auto
(…)
Van 23 oktober 2012 tot en met 20 februari 2013 is aan [de dga] door [de opdrachtgever van belanghebbende], een huurauto Audi (…) met kenteken (…) ter beschikking gesteld. De auto heeft een cataloguswaarde van € 54.403 volgens de adviseur. Voor deze auto heeft er geen fiscale bijtelling plaatsgevonden op het loon van de [de dga]. [De dga] heeft een handgeschreven kilometeradministratie bijgehouden. De kilometeradministratie over die periode is aan mij verstrekt.
Vanaf 21 februari 2013 tot heden wordt er door [de opdrachtgever van [belanghebbende]] een Audi (…) met kenteken (…), ter beschikking gesteld aan [de dga]. De auto heeft een cataloguswaarde van € 72.708. Voor deze auto vindt er geen fiscale bijtelling op het loon van [de dga] plaats. [De dga] heeft een kilometeradministratie bijgehouden om aan te tonen dat hij niet meer dan 500 kilometer privé rijdt met de betreffende auto. De kilometeradministratie over de jaren 2013 en 2014 is aan mij verstrekt.
(…)
(…) Uit deze kilometeradministratie is het volgende gebleken:
- [de dga] heeft per dag een registratie bijgehouden en niet per rit;
- [de dga] heeft per dag het aantal verreden kilometers vermeld zonder daarbij aan te geven of dit zakelijke of privé-kilometers zijn;
- [de dga] heeft in zijn omschrijving afkortingen aangegeven van de bedrijven die hij heeft bezocht zonder daarbij de adressen te vermelden;
- De reisafstand tussen de woning van [de dga] aan de [straatnaam en huisnummer] te [woonplaats] (…) en het adres van de opdrachtgever van [belanghebbende] bedraagt volgens de ANWB-routeplanner 132 kilometer. Volgens [de dga] bedroeg de reisafstand in het jaar 2012, het jaar waarin hij een kilometervergoeding ontving, 138 kilometer en in de jaren 2013 en 2014, de jaren waarin hij een kilometeradministratie bijhield 135 kilometer;
- [de dga] heeft na elke tankbeurt het brandstofverbruik van de auto berekend. Dit verbruik varieert volgens de administratie van 1:7 tot 1:28. Aangezien [de dga] veelal ritten over de snelweg maakt kan het benzineverbruik niet zo’n groot afwijkend beeld geven.
Er is door mij een verband gelegd tussen de door mij ontvangen rittenregistratie van de jaren 2013 en 2014 en de agenda van [de dga], alsmede de door mij, vanaf december 2013 ontvangen camerabeelden, de tank- en onderhoudsbeurten van de Audi (…). Per jaar kan het volgende worden opgemerkt over de kilometeradministratie:
(…)
Op grond van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat [belanghebbende] met de overgelegde rittenregistratie niet overtuigend heeft aangetoond dat met de auto in de jaren 2013 en 2014 op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé is gereden. Derhalve wordt de volgende correctie voor privégebruik auto opgelegd:
Jaar Auto kenteken Periode Catalogus- % Correctie
waarde bijtelling
2013 Audi (...) (…) 1-1 t/m 20-2 € 54.403 25 € 1.900
Audi (…) (…) 21-2 t/m 31-12 € 72.708 25 € 15.637
2014 Audi (…) (…) 1-1 t/m 31-13 € 72.708 25 € 18.177
6. Op basis van de bij het boekenonderzoek opgedane bevindingen heeft [de Inspecteur] [belanghebbende] de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd en de boetebeschikkingen en de rentebeschikkingen gegeven. Daarbij heeft [de Inspecteur] voor de jaren 2012 en 2013 de in het controlerapport vermelde pensioenaanspraken van € 57.808 en € 53.670 tot het loon gerekend en voor de jaren 2013 en 2014 een bijtelling voor privégebruik van de auto’s toegepast.
7. In verband met de naheffingen ter zake van de pensioenaanspraken heeft [de Inspecteur] bij de naheffingsaanslag voor 2012 aan [belanghebbende] een verzuimboete opgelegd van € 1.503 en bij de naheffingsaanslag voor 2013 een verzuimboete van € 1.395. In verband met de bijtellingen voor privégebruik van de auto’s heeft [de Inspecteur] [belanghebbende] bij de naheffingsaanslag voor 2013 een vergrijpboete opgelegd van € 2.279 en voor 2014 een vergrijpboete van € 2.363. Bij de bestreden uitspraken op bezwaar heeft [de Inspecteur] de verzuimboeten gematigd tot elk € 500 en de vergrijpboeten tot elk € 1.000.”