Gerechtshof Den Haag, 10-09-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2802, BK-19/00554
Gerechtshof Den Haag, 10-09-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2802, BK-19/00554
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 10 september 2020
- Datum publicatie
- 25 maart 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2020:2802
- Zaaknummer
- BK-19/00554
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting in bezwaar vernietigd; verzet in hoger beroep gegrond; verzoek om proceskostenvergoeding in bezwaar terecht afgewezen; geen vergoeding van materiële dan wel immateriële schade.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-19/00554
Uitspraak van 10 september 2020
in het geding tussen:
[X] te [Z] ( [land] ), belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen, kantoor Apeldoorn, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 22 juli 2019, nr. SGR 19/1044,
ook behelzend de behandeling van het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak na vereenvoudigde behandeling van de enkelvoudige belastingkamer van het Hof van 21 februari 2020.
Overwegingen
1. Bij de uitspraak na vereenvoudigde behandeling heeft het Hof het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. Gebleken is dat het beroep op betalingsonmacht over het hoofd is gezien. Dat beroep is inmiddels toegewezen. Het hoger beroep is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Een mondelinge behandeling van het verzet is niet nodig. De uitspraak na vereenvoudigde behandeling vervalt.
2. Bij de in geding zijnde uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en verzuimboete vernietigd en is het verzoek van belanghebbende om een kostenvergoeding in bezwaar afgewezen.
3. Tegen de uitspraak van de Inspecteur heeft belanghebbende beroep bij de Rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 47 is geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
4. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Heffing van griffierecht is achterwege gebleven (zie punt 1). De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
5. Een mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft niet plaatsgehad. Belanghebbende heeft in het hogerberoepschrift en in zijn brief van 9 april 2020 toestemming verleend uitspraak te doen zonder partijen te horen, de Inspecteur heeft bij e-mail van 1 september 2020 te kennen gegeven dat de zaak inhoudelijk kan worden afgedaan zonder zitting en het Hof acht zich met de stukken van het geding voldoende geïnformeerd zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.
6. De Rechtbank heeft overwogen:
"(…)
3. In geschil is of [belanghebbende] in aanmerking komt voor een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Voorts is in geschil of [belanghebbende] recht heeft op een schadevergoeding.
4. Op grond van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb en artikel 7:15 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht;
c. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende;
d. verletkosten van een partij of een belanghebbende;
e. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en
f. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.
5. Uit de toelichting op artikel 1, aanhef en onderdeel d, van het Besluit blijkt dat verletkosten als bedoeld in voormeld artikel niet zien op tijdverzuim door voorbereidende handelingen, zoals het opstellen of lezen van stukken, maar op tijdverzuim door het bijwonen van een (hoor)zitting en de heen- en terugreis. Hiervan is in dit geval geen sprake. De door [belanghebbende] aangevoerde verletkosten komen op de voet van het Besluit dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
6. De door [belanghebbende] opgevoerde reiskosten komen op de voet van het Besluit ook niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze kosten niet zijn gemaakt voor het bijwonen van een hoorzitting bij [de Inspecteur] in verband met de behandeling van het bezwaar.
7. Correspondentiekosten, zoals bijvoorbeeld porto-, papier-, enveloppe- en printerkosten, zijn geen kosten als genoemd in artikel 1 van het Besluit en komen dus niet voor vergoeding in aanmerking.
8. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [de Inspecteur] terecht het verzoek om een kostenvergoeding heeft afgewezen. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
9. [ Belanghebbende] heeft voorts op grond van artikel 8:88 van de Awb verzocht om een schadevergoeding. Op grond van artikel V van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten is titel 8.4 van de Awb niet van toepassing op besluiten van de Belastingdienst (met uitzondering van besluiten betreffende de vennootschapsbelasting). Voor zover [belanghebbende] met zijn beroep op artikel 8:88 van de Awb heeft bedoeld een beroep te doen op artikel 8:73 van de Awb (oud), faalt dit, nu de rechtbank alleen bij een gegrond beroep de mogelijkheid heeft om een partij te veroordelen tot betaling van een (materiële) schadevergoeding. Ook is, gelet op het tijdsverloop in de onderhavige procedure, geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in de arresten van de Hoge Raad van 10 juni 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BO5046, BO5080 en BO5087), zodat evenmin aanleiding bestaat voor toekenning van een vergoeding voor immateriële schade.
10. Voor een proceskostenveroordeling in de beroepsfase bestaat geen aanleiding omdat het beroep ongegrond is."
7. In hoger beroep zijn, zo begrijpt het Hof, dezelfde geschilpunten aan de orde als bij de Rechtbank. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
8. Het geheel van beschikbare gegevens, in het licht van de regelingen over vergoedingen van kosten, brengt naar 's Hofs oordeel niet anders mee, gelet ook op de in het verweerschrift in hoger beroep gegeven uiteenzetting, dan 1) dat de Rechtbank op goede gronden, begrijpelijk en juist, heeft geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op een proceskostenvergoeding en een vergoeding van materiële dan wel immateriële schade en 2) dat belanghebbende niets, ook niet in hoger beroep, heeft aangevoerd of ingebracht dat een andere conclusie rechtvaardigt. Het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur.
9. Het verzet is gegrond en het hoger beroep is ongegrond.
10. Het Hof ziet geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten of andere kosten. Met betrekking tot de verzetprocedure verdient opmerking dat niet is gebleken dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking te nemen (proces)kosten heeft gemaakt.