Home

Gerechtshof Den Haag, 10-03-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:474, BK-19/00503

Gerechtshof Den Haag, 10-03-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:474, BK-19/00503

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
10 maart 2020
Datum publicatie
18 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2020:474
Formele relaties
Zaaknummer
BK-19/00503

Inhoudsindicatie

Op basis van de informatie inzake de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) op de website van de Belastingdienst en na contact met de Belastingtelefoon veronderstelt belanghebbende in aanmerking te komen voor de IACK. Belanghebbende gaat bij het indienen van haar aangifte van deze veronderstelling uit. De Inspecteur corrigeert de IACK en stelt dat belanghebbende niet voldoet aan het vereiste dat het kind van belanghebbende drie gehele dagen per week bij belanghebbende verblijft. Onder een gehele dag dient volgens de Inspecteur een periode van 24 uur te worden verstaan. Het Hof volgt de Inspecteur niet in deze interpretatie en oordeelt dat, nu de wetgever de betekenis van de woorden ‘gehele dagen’ in het criterium ‘op drie gehele dagen per week’ niet heeft ingevuld, deze woorden dienen te worden opgevat overeenkomstig het spraakgebruik. De betekenis die de woorden ‘(ge)hele dagen’ in het spraakgebruik hebben, is afhankelijk van de context waarin die woorden worden gebruikt. In de context van artikel 44b, laatste volzin, URIB 2001 is naar het oordeel van het Hof (ook) sprake van het ‘op drie gehele dagen per week’ in het huishouden verblijven in een geval als het onderhavige, waarin het verblijf op één of meer van die dagen om 7:30 uur of 9:00 uur aanvangt dan wel om 19:30 uur eindigt. Belanghebbende heeft aan de aldus uitgelegde verblijfseis van drie gehele dagen voldaan. Ware dit anders, dan had de Inspecteur op grond van het vertrouwensbeginsel de IACK moeten toepassen aangezien belanghebbende aan een passage over het co-ouderschap op de website van de Belastingdienst het rechtens te honoreren vertrouwen mocht ontlenen dat zij recht had op toepassing van de IACK.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-19/00503

in het geding tussen:

(gemachtigde: [A] )

en

(vertegenwoordiger: [B] en [C] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 28 juni 2019, nummer SGR 18/8282.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.764 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur € 184 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de aanslag en de beschikking bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 22 oktober 2018 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en het verzoek afgewezen. Belanghebbende deelt de Inspecteur naar aanleiding van de uitspraak op bezwaar mee dat daarin ten onrechte is vermeld dat belanghebbende niet wenste te worden gehoord, waarbij belanghebbende voorts (nogmaals) verzoekt om een hoorgesprek. Op 13 november 2018 vindt het hoorgesprek plaats. Bij brieven van 22 november 2018 en 27 november 2018 heeft de Inspecteur opnieuw op het bezwaar van belanghebbende beslist. In de brief van 22 november 2018 gaat de Inspecteur in op hetgeen is besproken in het hoorgesprek van 13 november 2018. In de brief van 27 november 2018 overweegt de Inspecteur dat het bezwaar – in afwijking van hetgeen staat in de uitspraak op bezwaar van 22 oktober 2018 – ontvankelijk is, waarna de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaart.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. In verband daarmee is een bedrag van € 128 aan griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Voorafgaand aan de zitting heeft het Hof nog het volgende stuk ontvangen:

- Op 16 januari 2020 van belanghebbende een nader stuk met één bijlage.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak in hoger beroep heeft plaatsgehad ter zitting van 28 januari 2020. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. [Belanghebbende] heeft met haar ex-partner een dochter, [D] (de dochter), geboren [in] 2014. De relatie tussen [belanghebbende] en haar ex-partner is in 2015 beëindigd en [belanghebbende] is verhuisd naar een ander adres. De dochter is bij haar ex-partner blijven wonen op het oude adres.

2. Op 17 maart 2016 heeft [belanghebbende] de aangifte IB/PVV over 2015 ingediend. Daarbij heeft zij verzocht om toekenning van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). Tijdens de aanslagregeling heeft zij onder andere het ouderschapsplan overgelegd. In het ouderschapsplan is een tweewekelijks rooster opgenomen voor de verdeling van de zorg- en opvoedtaken van de dochter. Uit het rooster volgt de volgende verdeling:

Dag

Dag vanaf 9.00 uur

Avond vanaf 18:00 uur

Nacht

Maandag

Ex-partner

Ex-partner

Ex-partner

Dinsdag

Ex-partner

Ex-partner

Ex-partner

Woensdag

[Belanghebbende]

[Belanghebbende]

[Belanghebbende]

Donderdag

[Belanghebbende]

[Belanghebbende]

Ex-partner

Vrijdag

Ex-partner

Ex-partner

Ex-partner

Zaterdag

[Belanghebbende]

[Belanghebbende]

[Belanghebbende]

Zondag

[Belanghebbende]

[Belanghebbende]

[Belanghebbende]

Maandag

Ex-partner

Ex-partner

Ex-partner

Dinsdag

Ex-partner

Ex-partner

Ex-partner

Woensdag

[Belanghebbende]

[Belanghebbende]

[Belanghebbende]

Donderdag

[Belanghebbende]

[Belanghebbende]

Ex-partner

Vrijdag

Ex-partner

Ex-partner

Ex-partner

Zaterdag

Ex-partner

Ex-partner

Ex-partner

Zondag

Ex-partner

Ex-partner

Ex-partner

2.2.

Het Hof neemt de feitenvaststelling van de Rechtbank over en vult deze als volgt aan.

2.3.

In de bezwaarfase heeft belanghebbende het volgende tweewekelijkse verblijfschema overgelegd waaruit de tijdstippen blijken waarop het kind bij belanghebbende verblijft:

“Woensdag vanaf 07:30 uur t/m donderdag 19:30 uur (daarna naar bed)

Zaterdag vanaf 09:00 uur t/m maandag 09:00 uur (daarna naar kinderopvang)

Woensdag vanaf 07:30 uur t/m donderdag 19:30 (daarna naar bed)”

2.4.

Op 21 november 2019 heeft belanghebbende op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een verzoek gedaan. Dit verzoek betreft een tekstuele wijziging op de website van de Belastingdienst van de tekst inzake voorwaarden voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). In het besluit op het verzoek van 11 december 2019 is, voor zover van belang, het volgende overwogen:

“Beoordeling van uw verzoek

In uw verzoek verwijst u naar een ‘tekstuele wijziging’ op de website van de Belastingdienst met betrekking tot de voorwaarden voor de inkomensafhankelijk combinatiekorting. U meldt hierover het volgende: ‘Voor 2018 stond er op de website o.a. vermeld dat je als co-ouder tenminste 3 gehele dagen per week voor je kind moest zorgen. Medio 2018 is dit gewijzigd naar 3 x 24 uur. Naar aanleiding waarvan is deze wijziging tot aangebracht? Hoe is deze beslissing tot stand gekomen? Door wie en waarom is deze wijziging aangebracht? Waarom is (de reden van) de beleidswijziging niet gepubliceerd?’ U vraagt in het kader van het Wob-verzoek om ‘documenten, e-mailverkeer en dergelijke met betrekking tot dit onderwerp’.

Om misverstanden te voorkomen heb ik onder bijlage 1 beide versies van de aangepaste webtekst opgenomen, de teksttoevoeging is op vrijdag 8 juni 2018 ingevoerd, vermoedelijk was de wijziging vanaf maandag 11 juni zichtbaar op het internet.

In het kader van uw verzoek heb ik het volgende stuk aangetroffen, zie bijlage 2. Dit betreft een printscreen van een programma waarmee binnen de Belastingdienst digitaal kan worden samengewerkt. De onleesbaar gemaakte onderdelen betreffen persoonsgegevens van ambtenaren.

Overige stukken in relatie tot uw verzoek heb ik niet aangetroffen. Ter toelichting op de door u gestelde vragen merk ik op dat een medewerker van Belastingdienst Datum Klantinteractie en Services, waaronder de BelastingTelefoon valt, heeft verzocht 11 december 2019 om de tekst aan te vullen. De verduidelijking is het gevolg van een signaal van de BelastingTelefoon. Het verzoek is vervolgens door een vakredacteur inhoudelijk gecontroleerd en akkoord bevonden, daarna is de tekst aangepast (zie wederom bijlage 1). De verduidelijking betreft geen beleidswijziging. Dat verklaart ook de korte en snelle besluitvorming en het gegeven dat er omtrent deze verduidelijking afgezien van de teksttoevoeging op de site geen andere interne of externe communicatie heeft plaatsgevonden.

Beslissing

Oordeel van de Rechtbank

Beslissing

Omschrijving geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing