Gerechtshof Den Haag, 14-04-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:842, BK-19/00627
Gerechtshof Den Haag, 14-04-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:842, BK-19/00627
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 14 april 2020
- Datum publicatie
- 16 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2020:842
- Zaaknummer
- BK-19/00627
Inhoudsindicatie
In- en verkoop van modelauto’s vormt geen bron van inkomen. In 2012 tot en met 2017 was het resultaat negatief. Er was wel omzet maar daar tegenover stonden jaarlijks aanzienlijke kosten. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in 2016, objectief bezien, toekomstige positieve opbrengst mocht verwachten. Ook in 2017 was er een negatief resultaat; weliswaar minder negatief dan in voorafgaande jaren, maar zelfs als het daarop volgende jaar (2018) een positief resultaat te zien zou geven dan volgt uit dat enkele feit niet dat dusdanige positieve resultaten te verwachten zijn dat de negatieve resultaten zullen worden goedgemaakt. Het Hof heeft onvoldoende inzicht gekregen in aard en omvang van de activiteiten. Het feit dat belanghebbende in het digitale aangifteprogramma een negatief bedrag kon invullen onder ‘winst uit onderneming’ en vervolgens een voorlopige teruggaaf is verleend, is onvoldoende voor een beroep op opgewekt vertrouwen. De uitspraak op bezwaar is buiten de termijn van zes weken van art 7:10 AWB gedaan. Er is geen wettelijke bepaling die de rechter de mogelijkheid biedt om die reden een uitspraak op bezwaar te vernietigen
Uitspraak
Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-19/00627
in het geding tussen
en
(vertegenwoordiger: [A] )
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 21 augustus 2019, nummer SGR 19/3156.
Procesverloop
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.660. Daarbij is bij beschikking € 164 belastingrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de aanslag afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake daarvan is van hem een griffierecht geheven van € 128. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 maart 2020. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op 13 juli 2012 heeft belanghebbende tezamen met zijn echtgenote, mevrouw [B] , de vennootschap onder firma [C] (hierna: de v.o.f.) opgericht. De activiteiten van de v.o.f. bestonden uit de in- en verkoop van modelauto's. De activiteiten in de v.o.f. zijn op 30 september 2018 beëindigd.
De resultaten uit de v.o.f. bedroegen in de jaren 2012 tot en met 2017:
Jaar Resultaat Omzet
2012 € 4.507 -/- € 2.564
2013 € 17.945 -/- € 6.553
2014 € 16.982 -/- € 6.853
2015 € 8.328 -/- € 17.296
2016 € 7.774 -/- € 5.554
2017 € 609 -/- € 7.074
Over het jaar 2018 is (nog) geen resultaat aangegeven.
Op 27 maart 2017 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV 2016 gedaan. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 21.216. Belanghebbende heeft in de aangifte het hiervoor vermelde negatieve resultaat van de v.o.f. van € 7.774 aangegeven als verlies uit onderneming.
Met dagtekening 9 juni 2017 heeft de Inspecteur een voorlopige aanslag IB/PVV 2016 overeenkomstig de ingediende aangifte opgelegd. Vervolgens heeft tussen de Inspecteur en belanghebbende in de aanslagregelende fase een briefwisseling plaatsgevonden die ertoe heeft geleid dat de Inspecteur bij het vaststellen van de definitieve aanslag IB/PVV 2016 het ondernemingsverlies niet heeft geaccepteerd.
Met dagtekening 10 augustus 2018 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2016 opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 28.660:
Aangegeven belastbaar inkomen € 21.216
Correctie aangegeven winst uit onderneming € 7.444 +
Vastgesteld belastbaar inkomen € 28.660
Het te betalen bedrag aan belasting is € 3.530 (inclusief € 164 belastingrente).
Het bezwaarschrift tegen de aanslag heeft de Inspecteur op 14 augustus 2018 ontvangen. Op 6 maart 2019 heeft de Inspecteur meegedeeld dat hij voornemens is de bezwaren van belanghebbende af te wijzen en heeft hij belanghebbende in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. In deze brief heeft de Inspecteur meegedeeld dat de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar zal worden verlengd als belanghebbende daarmee instemt. Op 27 maart 2019 heeft de Inspecteur een e-mailbericht ontvangen met een reactie van belanghebbende en vervolgens op 28 maart 2019 een brief van belanghebbende met dezelfde inhoud als het e-mailbericht. Op 25 april 2019 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op het bezwaarschrift. Op 8 mei 2019 heeft belanghebbende per e-mail en per brief gereageerd op de uitspraak op het bezwaarschrift. Hierop is op 21 mei 2019 door de Inspecteur per e-mail gereageerd.
Omschrijving geschil, standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of met betrekking tot de door belanghebbende verrichte activiteiten met betrekking tot de in- en verkoop van modelauto’s sprake is van een bron van inkomen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of uit de activiteiten redelijkerwijs een voordeel was te verwachten. Voorts is in geschil of de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd omdat de Inspecteur buiten de in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedoelde termijn van zes weken uitspraak heeft gedaan. Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend. Verder doet belanghebbende het verzoek hem uitstel van betaling te verlenen.
Voor de standpunten en de conclusies van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.