Gerechtshof Den Haag, 14-04-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:860, BK-19/00657
Gerechtshof Den Haag, 14-04-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:860, BK-19/00657
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 14 april 2020
- Datum publicatie
- 22 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2020:860
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2019:10949, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-19/00657
Inhoudsindicatie
De auto van belanghebbende was geparkeerd op een plaats waar uitsluitend met vergunning of met een dagvergunning mocht worden geparkeerd. Het Hof beslist dat de Heffingsambtenaar terecht een naheffingsaanslag heeft opgelegd. De verschuldigdheid van parkeerbelasting ter plaatse en de wijze waarop deze kon worden voldaan was voldoende kenbaar.
Uitspraak
Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-19/00657
in het geding tussen:
(gemachtigde: [A] )
en
(vertegenwoordiger: [B] )
op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 8 oktober 2019, nummer SGR 19/3716.
Procesverloop
Aan belanghebbende is op 4 mei 2019 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente [D] ten bedrage van € 90,50 opgelegd. De nageheven parkeerbelasting bedraagt € 29,50 en de kosten ter zake van het opleggen van de naheffingsaanslag bedragen
€ 61.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar belanghebbendes bezwaar afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake is een griffierecht van € 47 geheven. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag vernietigd en bepaald dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 47 dient te vergoeden.
De Heffingsambtenaar is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Voorts is op 20 februari 2020 van de zijde van belanghebbende een nader stuk met vier bijlagen, gedagtekend 19 februari 2020, ingekomen.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 maart 2020. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
De partner van belanghebbende ( [A] ) heeft op 4 mei 2019 de auto met het kenteken […] (de auto) geparkeerd aan de [C] te [D] . Deze locatie valt in gebied C en is door burgemeester en wethouders van de gemeente [D] aangewezen als een parkeerplaats waar slechts met een vergunning of met een dagvergunning, aan te kopen bij een parkeerautomaat ter plaatse, mag worden geparkeerd. Ingevolge bijlage I behorend bij het Aanwijzingsbesluit betaald parkeren 2018 (geldend in 2019) van de gemeente [D] behoort de [C] tot tariefcode 2.2 in gebied C. Volgens de Tarieventabel Verordening parkeerregulering en parkeerbelasting [D] 2018 (geldend in 2019) is het tarief voor tariefcode 2.2 vastgesteld op € 29,50 per 60 minuten en is het maximum 24-uurstarief (dagvergunning) € 29,50.
Op 4 mei 2019 omstreeks 14.08 uur hebben parkeercontroleurs geconstateerd dat de auto van belanghebbende aldaar stond geparkeerd zonder dat er een vergunningsrecht was of een dagvergunning was verkregen.
Tot de gedingstukken behoort een parkeerticket dat, blijkens het ticket, op 4 mei 2019 om 12.24 uur voor een bedrag van € 3,70 bij een parkeerautomaat aan de [E] is aangekocht en een geldigheidsduur had tot 14.24 uur (het parkeerticket).
Geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd, en meer in het bijzonder of de verschuldigdheid van parkeerbelasting ter plaatse voldoende kenbaar was. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Het hoger beroep van de Heffingsambtenaar strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar en handhaving van de naheffingsaanslag.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.