Gerechtshof Den Haag, 22-04-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:865, BK-19/00443
Gerechtshof Den Haag, 22-04-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:865, BK-19/00443
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 22 april 2020
- Datum publicatie
- 24 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2020:865
- Zaaknummer
- BK-19/00443
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. Het tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard, maar de naheffingsaanslag is desondanks ambtshalve vernietigd. Het Hof oordeelt dat de Rechtbank het beroep van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het beroep bood namelijk de mogelijkheid dat de vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase hoger zouden worden vastgesteld. Belanghebbende kon door het instellen van beroep in een betere positie komen. Voor wat betreft de toegekende proceskostenvergoeding stelt het Hof dat het op grond van een eigen waardering dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt. Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift heeft de Rechtbank terecht een wegingsfactor van 0,5 passend geacht. Het Hof gaat voor de beroepsfase en de hogerberoepsfase uit van een wegingsfactor 1. Hoger beroep is gegrond.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-19/00443
in het geding tussen:
(gemachtigde: [A] )
en
(vertegenwoordiger: [B] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 11 juli 2019, nummer ROT 19/130.
Procesverloop
Aan belanghebbende is met dagtekening 26 september 2018 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Rotterdam opgelegd ten bedrage van € 63,67, bestaande uit € 1,67 aan parkeerbelasting en € 62 aan kosten van de naheffingsaanslag (de naheffingsaanslag).
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, de naheffingsaanslag vernietigd en het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake is een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft het beroep niet- ontvankelijk verklaard, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 383 en de Heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht van € 47 aan belanghebbende te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 128. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft bij brief van 7 september 2019 gereageerd op het verweerschrift.
Partijen hebben toestemming gegeven de zaak buiten zitting af te doen. Het Hof heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
Vaststaande feiten
Op 14 september 2018 stond de auto van belanghebbende met het kenteken […] geparkeerd aan de [C] te [D] . Deze locatie is aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting kan worden geparkeerd. Voor de auto was geen parkeerbelasting voldaan. Naar aanleiding hiervan is de naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd.
Met dagtekening 16 januari 2019 is uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij het bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk is verklaard. De Heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag desondanks ambtshalve vernietigd ‘uit coulance overwegingen’ en het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.
Belanghebbende heeft bij brief van 8 januari 2019 beroep ingesteld bij de Rechtbank. Belanghebbende heeft daarbij aangevoerd dat tijdig bezwaar is gemaakt tegen de naheffingsaanslag en dat het verzoek om een proceskostenvergoeding ten onrechte is afgewezen.
De Heffingsambtenaar heeft bij brief van 11 juni 2019 de Rechtbank verzocht om de zaak zonder zitting af te doen. Hij heeft daarbij aangegeven dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting is vernietigd en dat ten onrechte geen proceskostenvergoeding is toegekend. Hij heeft voorgesteld om de vergoeding van de proceskosten vast te stellen op € 383 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift € 254 met een wegingsfactor 0,5 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift € 512 met een wegingsfactor 0,5) en het griffierecht van € 47 te vergoeden.
De griffier van de Rechtbank heeft bij brief van 20 juni 2019 een kopie van voornoemde brief aan belanghebbende gezonden. De brief vermeldt het volgende:
“ (…)
De rechtbank heeft een brief ontvangen van De directeur gemeentebelastingen Rotterdam. Ik stuur u hiervan een kopie.
Ik verzoek u mij mee te delen of u naar aanleiding van de inhoud van die brief uw beroep nog wilt handhaven. Indien u het beroep nog wilt handhaven, dan verzoek ik u mij mee te delen waarom u dat wilt. U kunt hiervoor gebruik maken van het bijgevoegde formulier. Als u het beroep niet wilt handhaven, dan kunt u het beroep intrekken. U kunt daarbij vragen om een vergoeding van de proceskosten; ook dit kunt u aangeven op het bijgevoegde formulier. De rechtbank zal het betreffende bestuursorgaan vragen om een reactie op dit verzoek. Indien geheel of gedeeltelijk aan uw beroep is tegemoetgekomen, moet het bestuursorgaan in elk geval het door u betaalde griffierecht aan u vergoeden. U hoeft dit dus niet aan de rechtbank te vragen.
Ik verzoek u het formulier binnen twee weken na de datum van verzending van deze brief te ondertekenen en aan mij terug te sturen op het hierboven vermelde correspondentieadres.
(…) ”
Bij faxbericht van 4 juli 2019 heeft belanghebbende gereageerd op voormelde brief van de Rechtbank. Belanghebbende heeft in dat bericht aangegeven het beroep te handhaven en het standpunt van de Heffingsambtenaar dat het beroepschrift moet worden gewogen tegen een wegingsfactor van 0,5 niet te delen.
Het onderzoek ter zitting van de Rechtbank heeft op 1 juli 2019 plaatsgevonden buiten aanwezigheid van belanghebbende en dier gemachtigde.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen.
“1. [Belanghebbende] heeft aangevoerd dat [de Heffingsambtenaar] het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat – anders dan [de Heffingsambtenaar] aannam – wel tijdig bezwaar was gemaakt.
In de brief van 11 juni 2019 heeft [de Heffingsambtenaar] dit erkend en heeft hij aan [belanghebbende] meegedeeld dat hij het bestreden besluit niet langer handhaaft. [De Heffingsambtenaar] biedt aan een vergoeding van de proceskosten van € 766,- [het Hof leest: € 383] (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift à € 254,- met een wegingsfactor 0,5 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift à € 512,- met een wegingsfactor 0,5) en vergoeding van het griffierecht van € 47,-. [Belanghebbende] heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank gaat er vanuit dat [belanghebbende] aanspraak maakt op een proceskostenveroordeling.
2. De rechtbank stelt vast dat [de Heffingsambtenaar] de naheffingsaanslag heeft vernietigd en dat hij het bestreden besluit niet langer handhaaft. Aangezien niet is gebleken van enig belang bij vernietiging van het bestreden besluit, moet het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
3. De rechtbank veroordeelt [de Heffingsambtenaar] in de door [belanghebbende] gemaakte proceskosten omdat het procesbelang verloren is gegaan in verband met het door [de Heffingsambtenaar] in beroep aan [belanghebbende] tegemoetkomen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 383,- (1 punt à € 254,- voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt à 512,- voor het indienen van het beroepschrift en wegingsfactor 0,5). Gelet op de geringe bewerkelijkheid en de geringe gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van [belanghebbendes] gemachtigde ziet de rechtbank in dit geval aanleiding de zaak als ‘licht’ aan te merken, zodat met een wegingsfactor 0,5 kan worden volstaan.
(…)”