Gerechtshof Den Haag, 13-05-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:908, BK-19/00396
Gerechtshof Den Haag, 13-05-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:908, BK-19/00396
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 13 mei 2020
- Datum publicatie
- 19 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2020:908
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2019:5040, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-19/00396
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende is een dwangbevel uitgevaardigd voor het betalen van een aanslag leges omgevingsvergunning. Belanghebbende heeft gesteld dat de betekeningskosten ten onrechte in rekening zijn gebracht. Het zorgvuldigheidsbeginsel brengt mee dat de Invorderingsambtenaar, na de beëindiging van het verleende uitstel van betaling, een redelijke termijn dient te stellen om alsnog te betalen. Verder moet de Invorderingsambtenaar de belanghebbende in herinnering brengen dat bij niet tijdige betaling de betaling kan worden afgedwongen door op kosten van belanghebbende uit te voeren invorderingsmaatregelen. Het Hof oordeelt dat aan de laatste voorwaarde niet is voldaan. De enkele mededeling “dat anders extra kosten worden berekend”, is ontoereikend. Hieruit blijkt onvoldoende dat bij niet tijdige betaling van de leges betaling daarvan kan worden afgedwongen door op kosten van belanghebbende uit te voeren invorderingsmaatregelen, waaraan bijzonder hoge kosten kunnen zijn verbonden. De Invorderingsambtenaar heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De betekeningskosten moeten worden terugbetaald, te vermeerderen met wettelijke rente. Aangezien geen rechtstreeks beroep tegen de aanmaningskosten en de invorderingsrente mogelijk is, had de Rechtbank het beroep in zoverre niet-ontvankelijk moeten verklaren.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-19/00396
in het geding tussen:
[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: [A] )
en
(vertegenwoordiger: [B] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 10 mei 2019, nr. SGR 18/8340.
Procesverloop
Aan belanghebbende is een dwangbevel met bevel tot betaling van de aanslag leges omgevingsvergunning voor het jaar 2017 uitgevaardigd. Bij het dwangbevel zijn kosten van betekening tot een bedrag van € 10.161 in rekening gebracht (betekeningskosten).
Belanghebbende heeft tegen de in rekening gebrachte betekeningskosten een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Invorderingsambtenaar het bezwaar afgewezen en de betekeningskosten gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft:
het beroep gegrond verklaard;
de uitspraak op bezwaar vernietigd;
bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
de Invorderingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.024; en
de Invorderingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht van € 338 aan belanghebbende te vergoeden.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 519. De Invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. De griffier van het Hof heeft op 16 juli 2019 een afschrift van het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank verzonden naar partijen.
De mondelinge behandeling van de zaken stond gepland ter zitting van het Hof van 25 maart 2020. Als gevolg van de sluiting van alle gerechten vanaf 17 maart 2020 in verband met de uitbraak van het coronavirus, kon de zitting op de geplande datum niet doorgaan.
Het Hof heeft daarop partijen bij brief van 17 maart 2020 gevraagd of zij instemmen met behandeling van de zaak zonder zitting (akkoordverklaring met afdoening van de zaken op basis van de stukken). Zowel belanghebbende (e-mailbericht van 30 maart 2020) als de Invorderingsambtenaar (brief van 30 maart 2020) heeft die toestemming verleend. Vervolgens heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft in 2017 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het oprichten van een bedrijfsgebouw aan de [Y] in [Z] . In verband hiermee heeft de heffingsambtenaar met dagtekening 28 februari 2018 een aanslag leges opgelegd van in totaal € 163.839,35. De aanslag vermeldt een vervaldatum – de uiterste betaaldatum – van 14 maart 2018.
Tot de stukken van het geding behoort een aanmaning met dagtekening 7 april 2018. Bij de aanmaning zijn kosten in rekening gebracht van € 16. De aanmaning vermeldt onder meer:
"U krijgt deze aanmaning, omdat u niet op tijd of niet volledig heeft betaald. Het openstaande bedrag is hierdoor verhoogd met aanmaningskosten. Het totale bedrag moet u binnen veertien dagen betalen. Als u niet betaalt dan krijgt u een dwangbevel."
De hiervoor genoemde aanmaning is geadresseerd aan belanghebbende op het adres [C] , [Z] en is niet retour gekomen.
In beroep heeft de Invorderingsambtenaar een uitdraai van het gemeentelijk belasting-systeem overgelegd. De uitdraai vermeldt de zojuist weergegeven (adres)gegevens van belanghebbende en 7 april 2018 als de verzenddatum van de aanmaning.
Belanghebbende heeft met dagtekening 4 april 2018 bezwaar gemaakt tegen de aanslag leges. De stempel op het bijgevoegde bezwaarformulier vermeldt dat het bezwaar is ingekomen bij de heffingsambtenaar op 9 april 2018. Met dagtekening 17 april 2018 is een bevestiging van ontvangst van het bezwaarschrift verzonden aan belanghebbende. Hierin staat vermeld, voor zover van belang:
"Uw bezwaar/verzoek heb ik ontvangen. (…) Als u aangegeven heeft dat één of meer op het biljet vermelde heffingen niet (geheel) juist zijn, heeft u voor deze heffing(en) uitstel van betaling tot op het bezwaar/verzoek is beslist. Houdt u er wel rekening mee, dat over het uiteindelijk te betalen bedrag invorderingsrente in rekening wordt gebracht. De overige heffing(en) dient u binnen de op het biljet vermelde betaaltermijnen te betalen.
Wordt het bezwaar/verzoek afgewezen, dan betaalt u de betwiste heffing(en) alsnog. U ontvangt daarvoor een nieuwe acceptgiro. Als het bezwaar/verzoek is toegewezen en u heeft deze heffing(en) al eerder betaald, dan wordt het teveel betaalde terugbetaald."
Bij uitspraak op bezwaar van 26 juli 2018 is de aanslag leges verminderd. De uitspraak op bezwaar is verzonden naar belanghebbende en vermeldt onder meer:
"Instellen van beroep
(…)
Indien u in beroep komt, dient u eventueel opnieuw om uitstel van betaling te verzoeken. Dit verzoek dient schriftelijk te worden ingediend bij de directeur der Gemeentebelastingen."
Met dagtekening 31 juli 2018 is aan belanghebbende een "uitspraak-acceptgiro" verzonden met vermelding van een te betalen bedrag van € 131.587,16. Hierop staat verder:
"Met deze acceptgirokaart kunt u het nog te betalen bedrag overmaken. Doe dit wel binnen de betaaltermijnen, omdat anders extra kosten worden berekend.
Indien de vervaltermijnen zijn verstreken, moet u betalen binnen 14 dagen na datum van deze acceptgiro."
Op 14 augustus 2018 heeft een medewerker van " [D] " een e-mail verzonden naar de heffingsambtenaar in verband met voormelde uitspraak op bezwaar. De e-mail vermeldt, voor zover van belang:
"Vandaag hebben we elkaar via de telefoon gesproken over de uitspraak op het bezwaarschrift tegen de nota leges van de omgevingsvergunning van [Y] te [Z] .
Namens onze opdrachtgever, [belanghebbende], maak ik graag gebruik van de door u aangeboden mogelijkheid om met u in overleg te gaan, zodat hopelijk een gang naar de rechtbank voor het instellen van een beroep op de uitslag niet nodig is."
Bij beschikking van 23 augustus 2018 heeft de heffingsambtenaar de aanslag leges vervolgens ambtshalve verminderd tot een bedrag van € 113.332,32. De beschikking is verzonden naar het adres van " [D] ".
Met dagtekening 28 augustus 2018 is aan belanghebbende een "uitspraak-acceptgiro" verzonden met vermelding van een te betalen bedrag van € 113.933,07. Op de acceptgiro staat verder:
"Met deze acceptgirokaart kunt u het nog te betalen bedrag overmaken. Doe dit wel binnen de betaaltermijnen, omdat anders extra kosten worden berekend.
Indien de vervaltermijnen zijn verstreken, moet u betalen binnen 14 dagen na datum van deze acceptgiro."
Met datum terpostbezorging van 4 oktober 2018 is een dwangbevel uitgevaardigd aan belanghebbende waarin zij wordt gesommeerd uiterlijk op 8 oktober 2018 een bedrag van € 126.460,07 te betalen. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Bedrag van de aanslag |
€ 113.917,07 |
Kosten aanmaning d.d. 7 april 2018 |
€ 16,00 |
Betekeningskosten |
€ 10.161,00 |
Rente tot 4 oktober 2018 |
€ 2.366,00 |
Belanghebbende heeft bij brief van 24 oktober 2018, ingekomen bij de Invorderingsambtenaar op 25 oktober 2018, bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte betekeningskosten. Daarbij heeft zij onder meer aangevoerd:
"Belanghebbende is zo nodig bereid om de gronden van haar bezwaar verder toe te lichten in een hoorzitting."
De Invorderingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan zonder belanghebbende te hebben gehoord. Ter zitting bij de Rechtbank heeft de Invorderingsambtenaar hierover het volgende verklaard:
"Het horen tot slot. Op basis van wat in het verweerschrift wordt gezegd zou je in het bezwaar kunnen lezen dat [belanghebbende] gehoord wil worden. Er had contact opgenomen kunnen worden. De medewerker heeft zich hier wel makkelijk vanaf gemaakt. Dat punt moet gegrond worden verklaard. De hoorplicht is in zoverre gewoon geschonden als je kijkt naar wat er in de jurisprudentie staat".
De aanslag leges is opgelegd op grond van de Verordening op de heffing en invordering van leges met betrekking tot de dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/omgevingsvergunning (de Verordening). De Verordening luidt in 2017, voor zover van belang:
"(…)
Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam “leges“ worden rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.