Home

Gerechtshof Den Haag, 15-06-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1259, BK-20/00617

Gerechtshof Den Haag, 15-06-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1259, BK-20/00617

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
15 juni 2021
Datum publicatie
3 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:1259
Zaaknummer
BK-20/00617

Inhoudsindicatie

Vermogensetikettering; behoren aandelen in een Braziliaanse vennootschap en een vordering op deze vennootschap tot het ondernemingsvermogen van een eenmanszaak; komt de afwaardering daarvan ten laste van de belastbare winst?

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-20/00617

in het geding tussen:

(gemachtigde: A.J. van Steensel)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 15 juli 2020, nummer SGR 19/7082.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.884 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.464 (de aanslag IB/PVV). Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag in de

inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrageinkomen van € 51.414 (de aanslag Zvw). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen zijn bedragen van € 3.002 respectievelijk € 355 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikkingen belastingrente).

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 131. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend, ingekomen bij het Hof op 26 april 2021.

1.5.

Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft het Hof op 29 april 2021 een pleitnota ontvangen van belanghebbende.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 4 mei 2021. Partijen zijn verschenen. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende exploiteert een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [A] . Belanghebbende houdt zich voornamelijk bezig met het verhuren van onroerende zaken, in het bijzonder de verhuur van gemeubileerde studio’s op basis van logies en ontbijt alsmede vergaderruimte op diverse locaties in [woonplaats] . Tot 2009 hield belanghebbende zich met name bezig met handel in onroerende zaken en makelaardij. In eerdere jaren bemiddelde belanghebbende bij het tot stand komen van hypotheken en verzekeringen, exploiteerde hij een detectivebureau en adviseerde hij op het gebied van bedrijfsbeveiliging.

2.2.

Belanghebbende en [B] hebben in 2009/2010 gezamenlijk 50% – ieder 25% – van de aandelen in de vennootschap [C LTDA-ME] verworven voor een totaalbedrag van € 210.000. [C LTDA-ME] exploiteerde een strandpaviljoen, genaamd [naam strandpaviljoen] , te [woonplaats 2] in Brazilië. Daarnaast dreef [C LTDA-ME] een kleine winkel in drank, voedsel en (strand)kleding. De koopovereenkomst is getekend op 3 maart 2010.

2.3.

Belanghebbende heeft de koopsom van zijn belang in [C LTDA-ME] betaald van de bankrekening van de eenmanszaak. Het was belanghebbende aanvankelijk niet duidelijk of hij de aandelen in [C LTDA-ME] zou kopen op naam van zijn eenmanszaak of van een Nederlandse vennootschap waarin hij een belang hield.

2.4.

Volgens een akte van schuldbekentenis van 1 april 2010 heeft [B] zijn aandeel in de koopsom (€ 105.000) geleend van belanghebbende.

2.5.

Na betaling van de koopsom ontstonden er problemen in de bedrijfsvoering van [naam strandpaviljoen] . Naar aanleiding van onenigheid met de verkoper van de aandelen in [C LTDA-ME] hebben belanghebbende en [B] besloten om ook de overige 50% van de aandelen te kopen voor een bedrag van € 210.000 teneinde de investering veilig te stellen. Die koop heeft plaatsgevonden op 1 april 2010. Belanghebbende heeft de koopsom wederom betaald van de bankrekening van de eenmanszaak. Belanghebbende heeft tevens een lening verstrekt aan [B] voor de financiering van de aankoop van de aandelen in [C LTDA-ME] .

2.6.

Bij akte van 6 mei 2010 heeft [B] een bedrag van € 200.000 schuldig erkend aan belanghebbende en voor dit bedrag ten behoeve van belanghebbende een recht van hypotheek gevestigd op [B] ’s woning. Sinds 2011 heeft belanghebbende een hypothecaire lening aan [B] van € 5.000 in zijn jaarrekening verantwoord.

2.7.

Na het sluiten van de koopovereenkomst op 1 april 2010 bleken de resterende aandelen in [C LTDA-ME] van verkoper een belang van 49,67% te vertegenwoordigen. De overige 0,33% van de aandelen bleek in bezit te zijn van de vriendin van de verkoper. Deze aandelen heeft belanghebbende uiteindelijk in juni 2011 verworven.

2.8.

Vanaf begin 2010 heeft belanghebbende diverse malen, telkens voor een periode van ongeveer twee weken per maand, onbezoldigd werkzaamheden verricht in het strandpaviljoen [naam strandpaviljoen] . Wanneer belanghebbende in Nederland was, hield hij via e-mail contact met en gaf hij instructies aan de bedrijfsleider van [naam strandpaviljoen] .

2.9.

Vanwege de problemen in de bedrijfsvoering en aangezien belanghebbende voor een belangrijk deel van de tijd in Nederland was, heeft hij een werknemer van de eenmanszaak naar Brazilië laten reizen om aldaar namens hem toe te zien op de geldstromen van [C LTDA-ME] . Het betrof een administratieve kracht die de inkoopfacturen controleerde en toezicht hield op de voorraden en op het opmaken van de kas.

2.10.

Na het ontstaan van diverse juridische procedures tussen belanghebbende en de verkopers van de aandelen [C LTDA-ME] bleek het strandpaviljoen in 2012 door derden te zijn leeggehaald en afgebroken. De activiteiten van [C LTDA-ME] zijn gestaakt.

2.11.

Omdat [B] weigerde te voldoen aan zijn verplichtingen overeenkomstig de schuldbekentenis, heeft belanghebbende een procedure tegen hem aangespannen. Volgens het proces-verbaal van de comparitie van 2 augustus 2013 bij de rechtbank Den Haag zijn partijen onder meer overeengekomen dat alle aandelen in [C LTDA-ME] op naam blijven staan van belanghebbende en dat het recht van hypotheek zal worden doorgehaald.

2.12.

Op de balans van de eenmanszaak is vanaf 2010 een vordering op [C LTDA-ME] opgenomen, die in de daaropvolgende jaren is opgelopen. Ultimo 2013 bedroeg de vordering van belanghebbende op [C LTDA-ME] € 192.509. Na diverse correcties resteerde hiervan in 2014 een bedrag van € 73.279.

2.13.

Volgens belanghebbende bedraagt zijn totale verlies inzake de investeringen in Brazilië, inclusief de door hem gemaakte kosten, € 377.490. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

Betalingen in verband met aandelenkapitaal [C LTDA-ME]

€ 298.730

Lening aan [C LTDA-ME]

€ 73.279

Lening aan [B]

€ 5.000

Diverse kosten

€ 481

2.14.

Op 12 juli 2016 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV en Zvw voor het jaar 2014 ingediend. De aangifte vermeldt een belastbaar inkomen uit werk en woning van € / 259.497 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.464. Het verlies van € 377.490 is in de aangifte als “waardeverandering van vorderingen” opgenomen in de berekening van de winst uit onderneming.

2.15.

Naar aanleiding van een verzoek om informatie van de Inspecteur heeft belanghebbende bij brieven van 3 april 2018, 23 april 2018 en 17 mei 2018 een toelichting op de aangifte gegeven en stukken overgelegd, waaronder (kolommen)balansen van de jaren 2010 tot en met 2013 en de jaarrekening 2014 van de eenmanszaak.

2.16.

Bij het vaststellen van de aanslag is de Inspecteur afgeweken van de aangifte. De Inspecteur heeft daarbij het verlies van € 377.490 niet in aanmerking genomen en heeft het belastbare inkomen uit werk en woning – na overeenkomstige correctie van de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling – vastgesteld op € 58.884.

2.17.

Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur beslist dat de aandelen in [C LTDA-ME] een aanmerkelijk belang vormen en dat de verkrijgingsprijs van 25% van deze aandelen € 105.000 bedraagt. Ervan uitgaande dat belanghebbende alle aandelen in [C LTDA-ME] heeft verworven, heeft de Inspecteur de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk belang op € 377.490 gesteld.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

"12. Zoals eiser terecht heeft aangevoerd onder verwijzing naar HR 1 februari 1995, nr. 29807, ECLI:NL:HR:1995:AA, moet worden vooropgesteld dat in het algemeen het al dan niet behoren van enig vermogensbestanddeel tot het vermogen van een onderneming afhankelijk is van de wil van de belastingplichtige en dat hij daarbij vrij is mits hij niet de grenzen van de redelijkheid overschrijdt.

13. De vraag die hier dus moet worden beantwoord is of eiser de grenzen van de redelijkheid heeft overschreden door de aandelen [C LTDA-ME] tot zijn ondernemingsvermogen van de eenmanszaak te rekenen. De daarvoor aan te leggen maatstaf is of de aandelen [C LTDA-ME] op enigerlei wijze dienstbaar zijn aan de bedrijfsuitoefening van de eenmanszaak of tot die dienstbaarheid zijn bestemd. Vast staat dat de eenmanszaak zich in het bijzonder bezighoudt met de verhuur van onroerende zaken, in het bijzonder gemeubileerde studio's. Dat de eenmanszaak ook uitgebreide horeca voorzieningen heeft verstrekt is wel gesteld, maar niet aannemelijk geworden en blijkt ook geenszins uit de jaarstukken. De verwerving van de aandelen in [C LTDA-ME] , in welke onderneming voornamelijk een strandpaviljoen in Brazilië werd geëxploiteerd, houdt naar het oordeel van de rechtbank dan onvoldoende verband met de bedrijfsactiviteiten in de eenmanszaak en ligt ook niet in het verlengde daarvan. De verwerving van de aandelen is daarmee niet dienstbaar aan de eenmanszaak. Althans eiser heeft zulks niet aannemelijk gemaakt met de enkele stelling dat de exploitatie van het strandpaviljoen in het verlengde ligt van de activiteiten van de eenmanszaak. De jaarrekening over 2014 van de eenmanszaak vermeldt ook dat de activiteiten voornamelijk bestaan uit de verhuur van onroerend goed. Dat eiser zelf aanzienlijke werkzaamheden heeft verricht in het strandpaviljoen en aldus sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer is bij de beoordeling of de grenzen van de redelijkheid zijn overschreden door de aandelen [C LTDA-ME] tot het ondernemingsvermogen van de eenmanszaak te rekenen niet van belang. De aandelen worden aldus niet gehouden binnen de normale bedrijfsuitoefening van de eenmanszaak en behoren daarom niet tot het ondernemingsvermogen.

14. Een uitzondering daarop vormt de belegging van tijdelijk overtollige liquide middelen op een zodanige wijze dat redelijkerwijze moet worden aangenomen dat de aldus belegde middelen tijdig weer in de onderneming beschikbaar zullen zijn (vgl. HR 3 april 1985, nr. 22864, ECLI:NL:HR:1985:AW8306). Daarvan is hier echter geen sprake aangezien eiser nu juist de bedoeling had met de verwerving van de aandelen de exploitatie van het strandpaviljoen over te nemen en te continueren.

15. Dit oordeel ziet op alle bestanddelen zoals opgenomen onder 5 aangezien die allemaal verband houden met dezelfde investering en leidt tot de conclusie dat het verlies op de aandelen [C LTDA-ME] niet ten laste van de winst van de eenmanszaak kan worden gebracht. Aangezien de aandelen wel behoren tot een aanmerkelijk belang zal eiser zijn verlies in de toekomst zonodig in box 2 in aanmerking moeten nemen.

16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

17. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding."

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing