Gerechtshof Den Haag, 03-08-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1535, BK-20/00683
Gerechtshof Den Haag, 03-08-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1535, BK-20/00683
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 3 augustus 2021
- Datum publicatie
- 2 september 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2021:1535
- Zaaknummer
- BK-20/00683
Inhoudsindicatie
Artikel 5.1 e.v. Wet IB 2001. Artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM.
Vermogensrendementsheffing. Individuele en buitensporige last.
De vermogensrendementsheffing vormt, gelet op de inkomens- en vermogenspositie van belanghebbende, geen individuele en buitensporige last.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-20/00683
in het geding tussen:
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 16 september 2020, nr. SGR 19/3592.
Procesverloop
Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 163.456 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 24.102.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het tegen de aanslag 2017 gemaakte bezwaar voor zover dat betrekking heeft op de rechtsvraag of de box 3-heffing op regelniveau in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM, aangewezen als onderdeel van het massaal bezwaar als bedoeld in het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 7 juli 2018, nr. 2018-12775, Staatscourant, nr. 39781.
De Inspecteur heeft het bezwaar dat betrekking heeft op de individuele en buitensporige last bij uitspraak op bezwaar afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 131. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 22 juni 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende heeft voor het jaar 2017 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 163.456 (€ 170.197 inkomsten uit vroegere arbeid + € 53 resultaat uit overige werkzaamheden -/- € 6.794 inkomsten uit eigen woning).
Belanghebbende houdt blijkens de aangifte een aanmerkelijk belang in [A] B.V. en heeft van die vennootschap in 2017 een eenmalige bate van € 158.644 ontvangen, welke hij als inkomsten uit vroegere dienstbetrekking heeft aangegeven.
Belanghebbende heeft met betrekking tot de inkomsten uit eigen woning in zijn aangifte vermeld dat hij 100% eigenaar is van een woning in [woonplaats] (de woning), dat de WOZ-waarde van die woning voor het kalenderjaar 2017 € 379.000 bedraagt en dat de eigenwoningschuld per 31 december 2017 € 218.982 bedraagt.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte voorts een grondslag sparen en beleggen aangegeven van € 627.125 (€ 260.108 bank- en spaartegoeden + € 151.008 aandelen, obligaties e.d. + € 78.009 overige vorderingen en contant geld + € 188.000 onroerende zaken -/- € 50.000 heffingvrij vermogen). Hiervan is een bedrag van € 552.125 aan belanghebbende toegerekend. Het voordeel uit sparen en beleggen bedraagt dan € 24.102.
De Inspecteur heeft de onderhavige aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 163.456 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 24.102. De verschuldigde inkomstenbelasting over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen bedraagt € 7.230.
Bij brief van 21 december 2018 heeft belanghebbende bezwaar ingediend tegen de onderhavige aanslag.
Met dagtekening 27 februari 2019 heeft de Inspecteur belanghebbende een brief betreffende “behandeling van uw bezwaar vermogensrendementsheffing” gezonden. De brief vermeldt onder meer:
In uw bezwaar hebt u twee verschillende zaken vermeld. U geeft aan dat de box 3-heffing in strijd is met het Europees recht. Ook geeft u aan dat de heffing in het specifieke geval van uw cliënt(e) leidt tot een sterkere last dan in algemene situaties. Dit heet een individuele buitensporige last. Omdat de behandeling van deze twee soorten bezwaren anders is, heb ik uw bezwaar gesplitst.
Eén deel van uw bezwaar is een massaal bezwaar
Over het feit dat de box 3-heffing in strijd is met het Europees recht, heeft de staatssecretaris van Financiën besloten om deze bezwaren aan te wijzen als massaal bezwaar. Dit betekent dat deze centraal wordt uitgeprocedeerd. Alle bezwaren die hierover gaan, houden we aan tot de Hoge Raad een uitspraak doet.
Daarna krijgt u van ons een uitspraak op uw bezwaar. U hoeft hiervoor niets te doen.