Gerechtshof Den Haag, 31-08-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1611, BK-21/00090
Gerechtshof Den Haag, 31-08-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1611, BK-21/00090
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 31 augustus 2021
- Datum publicatie
- 9 september 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2021:1611
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2020:14123, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:750
- Zaaknummer
- BK-21/00090
Inhoudsindicatie
Artikel 8:38 Awb; niet-tijdige indiening hogerberoepschrift is verschoonbaar omdat na retourontvangst van de aangetekend verzonden uitspraak, de rechtbankgriffier de uitspraak niet zo spoedig mogelijk nogmaals per gewone brief heeft verzonden.
Artikel 27e AWR; belanghebbende heeft niet de vereiste aangifte gedaan, beroep op overmacht faalt. Omkering van de bewijslast. De aanslag wordt verminderd omdat de schatting niet redelijk is. Verzuimboete blijft in stand.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-21/00090
in het geding tussen:
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 23 december 2020, nummer SGR 20/2138.
Procesverloop
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 120.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.235 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 3.768 aan belastingrente in rekening gebracht, alsmede een verzuimboete opgelegd van € 369.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.547 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. De in rekening gebrachte belastingrente heeft de Inspecteur verminderd tot € 284 en de verzuimboete is in stand gelaten.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 48. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft het Hof op 5 juli 2021 een pleitnota met vijf bijlagen ontvangen van belanghebbende.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 20 juli 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende is werkzaam (geweest) als financieel adviseur. Belanghebbende was in 2016 bestuurder en enig aandeelhouder van [A B.V.] , die op haar beurt alle aandelen hield in onder meer [B B.V.] Belanghebbende was in 2016 tevens bestuurder en enig aandeelhouder van [C B.V.] Voorts hield hij 96% van de aandelen in [D B.V.] , waarvan hij in 2016 ook bestuurder was. [A B.V.] en [B B.V.] zijn in december 2016 failliet verklaard. Belanghebbende was in 2016 tevens bestuurder van Stichting [E] .
In 2015 is de FIOD een onderzoek gestart naar belanghebbende en diverse door hem gehouden vennootschappen. Op 27 oktober 2015 heeft de FIOD een doorzoeking verricht in de woning van belanghebbende, waarbij hij is aangehouden. Daarbij zijn voorwerpen in beslag genomen, waaronder de administratie van belanghebbende. Het onderzoek heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling van belanghebbende in eerste aanleg.
Belanghebbende bezat in 2016 een eigen woning aan de [adres 1] te [woonplaats 1] . Deze woning had in 2016 een waarde van € 394.000 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De rente over de eigenwoningschuld bedroeg in 2016 € 24.453.
Belanghebbende was in 2016 voorts mede-eigenaar van onroerende zaken gelegen aan de [adres 2] te [woonplaats 2] en [adres 3] te [woonplaats 3] . De WOZwaarden van deze onroerende zaken bedroegen in 2016 € 94.000 respectievelijk € 206.000.
Belanghebbende is op 3 januari 2017 persoonlijk failliet verklaard en als curator is [curator] aangesteld.
Met dagtekening 28 februari 2017 is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2016. Met dagtekening 6 juni 2017 is aan belanghebbende een herinnering tot het doen van aangifte verzonden. Met dagtekening 7 juli 2017 is een aanmaning tot het doen van aangifte aan belanghebbende verzonden. Zowel de uitnodiging als de aanmaning zijn verzonden naar het adres van de curator: [adres 4] te [woonplaats 2] .
Met dagtekening 6 februari 2019 is aan belanghebbende, na het uitblijven van indiening van de aangifte, de onderhavige aanslag ambtshalve opgelegd met een verzuimboete. Deze aanslag is verzonden naar het – inmiddels gewijzigde – adres van de curator: [adres 5] te [woonplaats 4] .
De Inspecteur heeft het verzamelinkomen van de aanslag als volgt gespecificeerd:
Box 1
Aflossing hypotheek € 35.000
Aflossing bank € 37.000
Rente € 9.175
Loon € 17.784
ROW € 21.041
Totaal € 120.000
Box 3
Bank € -/- 69.674
[adres 3] € 206.000
[adres 2] € 94.000
Totaal € 230.326
Heffingvrij vermogen € 24.437
Totaal € 205.889
4 % € 8.236
Belanghebbende heeft op 26 februari 2019 een bezwaarschrift ingediend. De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 18 april 2019 verzocht om een schriftelijke toelichting. In reactie op dit verzoek heeft belanghebbende op 14 mei 2019 een aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.453 negatief, bestaande uit negatieve inkomsten uit eigen woning.
De Inspecteur heeft het bezwaar gedeeltelijk toegewezen en het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 28.547 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op nihil. De Inspecteur heeft dit verzamelinkomen als volgt gespecificeerd:
Inkomsten ontvangen van [A B.V.] € 17.784
Bij: Geschat inkomen uit werk en woning € 32.216
Af: Inkomsten uit eigen woning € 21.453
Totaal verzamelinkomen € 28.547
Op 17 maart 2020 heeft belanghebbende nogmaals een aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.669 negatief, bestaande uit looninkomsten van [A B.V.] (€ 17.784) en negatieve inkomsten uit eigen woning (€ 21.453).
De griffier van de Rechtbank heeft een afschrift van de bestreden uitspraak op 4 januari 2021 per aangetekende brief aan belanghebbende verzonden. De Rechtbank heeft de aangetekende brief op 22 januari 2021 retour ontvangen met het opschrift: "Niet afgehaald".
De griffier van de Rechtbank heeft bij brief van 9 februari 2021 nogmaals een afschrift van de bestreden uitspraak per gewone brief aan belanghebbende verzonden. De brief vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
"De rechtbank heeft aan u op 4 januari 2021 een aangetekende brief verzonden. Deze brief is echter onbestelbaar aan de rechtbank geretourneerd.
Ik zend u de brief, ter voldoening aan het bepaalde in artikel 8:38 van de Algemene wet bestuursrecht, ter kennisneming toe per gewone postzending. De in de aangetekende brief vermelde termijn vangt niet opnieuw aan."