Gerechtshof Den Haag, 07-09-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1680, BK-21/00155
Gerechtshof Den Haag, 07-09-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1680, BK-21/00155
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 7 september 2021
- Datum publicatie
- 9 september 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2021:1680
- Zaaknummer
- BK-21/00155
Inhoudsindicatie
Artikelen 6:5, 6:6, 6:7, 6:8, 6:9 Awb; eisen die gesteld worden aan een (pro forma) bezwaarschrift. Het bezwaar is in beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Uit de inhoud en strekking van het geschrift met bijlage blijkt voldoende dat het bezwaar is gericht tegen de aanslag en beschikking van belanghebbende. De Heffingsambtenaar had gelegenheid moeten bieden om het verzuim te herstellen.
Artikel 24a AWR; de Heffingsambtenaar dient bij bezwaren van verschillende belanghebbenden, welke bezwaren zijn vervat in één geschrift, de gelegenheid te bieden het gezamenlijke bezwaar te splitsen.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-21/00155
in het geding tussen:
(gemachtigde: G. Gieben)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 2 februari 2021, nummer SGR 20/592.
Procesverloop
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2018 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 155.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2019 opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (de aanslag).
De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is een griffierecht geheven van € 48. De beslissing van de Rechtbank luidt als volgt, waarbij belanghebbende is aangemerkt als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
"De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden."
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 134. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 augustus 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning betreft een appartement op de begane grond met een schuur. De oppervlakte van de woning is ongeveer 56 m2.
Met dagtekening 12 februari 2019 is aan belanghebbende de beschikking gegeven en is de aanslag opgelegd.
Het bezwaarschrift van de gemachtigde van belanghebbende, waarin hij bezwaar maakt tegen de beschikking en de aanslag, is gedagtekend op 2 maart 2019.
De Heffingsambtenaar heeft de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en daarbij te kennen gegeven dat het bezwaarschrift niet tijdig (op 13 mei 2019) is ingediend.
Bij brief van 17 mei 2019 heeft de gemachtigde van belanghebbende gereageerd op de onder 2.4 vermelde ontvangstbevestiging. In die brief is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
"Wij hebben brieven van u ontvangen waarbij vermeld is dat sommige bezwaren niet tijdig
ingediend waren.
Volgens onze administratie hebben wij deze bezwaren wel tijdig verzonden. Zij waren op
25-03-2019 per aangetekende post verstuurd. Als bijlagen vindt u een kopie van het
verzendbewijs (d.d. 25-03-2019) met begeleidende brief en kopieën van de
bezwaarschriften met machtigingen. Als bijlage vindt u ook een kopie van een e-mail (d.d.
26-03-2019) die verstuurd was met overzichtslijst ingediende bezwaren,
Wij hebben deze informatie ook per e-mail naar u verstuurd.
Ik ga ervan uit dat deze bezwaarschriften ook in behandeling worden genomen."
De Heffingsambtenaar heeft vervolgens het bezwaar inhoudelijk in behandeling genomen en bij uitspraak op bezwaar van 9 december 2019 het bezwaar ongegrond verklaard.
De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de waarde een taxatieverslag overgelegd. Daarin is de waarde van de woning op de waardepeildatum bepaald op € 155.000. Het taxatieverslag bevat de volgende gegevens:
Adres |
GO |
bouwjaar |
Koopsom |
Datum koopakte |
[adres] |
56 m² |
1935 |
||
[adres 2] |
61 m² |
1943 |
€ 170.000 |
29-9-2017 |
[adres 3] |
50 m² |
1926 |
€ 141.500 |
5-9-2017 |
[adres 4] |
61 m² |
1940 |
€ 161.500 |
1-6-2017 |
In beroep heeft de Heffingsambtenaar zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De gemachtigde van belanghebbende heeft als bijlage bij het hogerberoepschrift een begeleidend schrijven van 25 maart 2019 gevoegd. In die brief van 25 maart 2019 en de daarbij behorende bijlage is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
"Bijgaand treft u de bezwaarschriften aan die wij namens onze cliënten bij uw gemeente indienen. Het betreft bezwaarschriften met de kenmerken, zoals genoemd in bijgaande overzichtslijst.
Graag ontvangen wij binnen twee weken de taxatieverslagen via [e-mailadres] .
(…)
Belastingplichtige |
Aanslagnummer |
Belastingjaar |
Adres |
[Belanghebbende] |
[nummer] |
2019 |
[adres] [postcode] , (…); [woonplaats] " |
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
"4. De beschikking is gedagtekend op 12 februari 2019. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van het bepaalde in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. Dit betekent dat de bezwaartermijn in het onderhavige geval eindigde op 26 maart 2019. In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
5. Verweerder stelt in beroep dat hij het bezwaarschrift met dagtekening 2 maart 2019 pas op 13 mei 2019 heeft ontvangen. Op de door verweerder overlegde kopie van de enveloppe, waarmee het bezwaarschrift is verzonden, staat een poststempel van 9 mei 2019. Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat hij het bezwaarschrift tijdig heeft ingediend. De stelling van eiser dat verweerder niet kan terugkomen op het door de behandelend bezwaarmedewerker ingenomen standpunt omtrent de ontvankelijkheid van het bezwaar faalt. De wettelijke regeling over de bezwaartermijn is immers van openbare orde. De rechtbank dient daarom ambtshalve een oordeel te geven over de ontvankelijkheid van het bezwaar. Dit geldt dus ook indien verweerder in de uitspraak op bezwaar het bezwaar ontvankelijk heeft geacht.
6. Eiser heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat hij reeds op 25 maart 2019 een bezwaarschrift tegen de beschikking heeft ingediend. Weliswaar heeft eiser een verzendbewijs overgelegd, waaruit blijkt dat er op 25 maart 2019 een poststuk ter aangetekende verzending is aangeboden, maar daaruit blijkt niet dat het onderhavige bezwaarschrift ook daadwerkelijk in dit aangetekende poststuk heeft gezeten. Eiser heeft verder geen andere bewijsstukken overgelegd, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het onderhavige bezwaarschrift in het aangetekende poststuk zat. De enkele stelling van eiser dat het computersysteem bijhoudt wanneer welke bezwaren moeten worden verzonden, dat bij het aangetekende poststuk een begeleidende brief zat en dat op 26 maart 2019 per e-mail een overzichtslijst met de ingediende bezwaren naar verweerder was verzonden, is zonder onderbouwing met bewijsstukken onvoldoende om aan te kunnen nemen dat het onderhavige bezwaarschrift in het aangetekende poststuk zat.
7. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 25 maart 2019 het onderhavige bezwaarschrift heeft ingediend, moet het ervoor worden gehouden dat het bezwaar eerst op 13 mei 2019 door verweerder is ontvangen, zodat het bezwaar, gelet op artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb, niet tijdig is ingediend.
8. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift betrokkene niet is toe te rekenen. Dan blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond van artikel 6:11 van de Awb als gevolg van die te late indiening achterwege. Feiten en omstandigheden die de te late indiening verschoonbaar maken, zijn niet gesteld of gebleken. Van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, die aan niet-ontvankelijkverklaring in de weg zou staan, is dan ook geen sprake. Nu verweerder bij de bestreden uitspraak het bezwaar van eiser ongegrond heeft verklaard (in plaats van niet-ontvankelijk vanwege de termijnoverschrijding), ziet de rechtbank aanleiding het beroep gegrond te verklaren en de uitspraak op bezwaar te vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar van eiser tegen de beschikking niet-ontvankelijk te verklaren. Aan de beoordeling van de vraag of verweerder de waarde van de woning te hoog heeft vastgesteld, komt de rechtbank niet meer toe.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1). Omdat het bezwaar niet-ontvankelijk is, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een vergoeding voor de bezwaarfase."