Home

Gerechtshof Den Haag, 07-09-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1747, BK-21/00172

Gerechtshof Den Haag, 07-09-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1747, BK-21/00172

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
7 september 2021
Datum publicatie
5 oktober 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:1747
Zaaknummer
BK-21/00172

Inhoudsindicatie

Artikel 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht; Ontvankelijkheid beroep; verschoonbare termijnoverschrijding?

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-21/00172

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) 11 februari 2021, nummers SGR 19/7269.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.812 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 73 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Er is een griffierecht van € 134 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft, ingekomen bij het Hof op 9 juni 2021, een nader stuk ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 27 juli 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2016 een aangifte IB/PVV (de aangifte) ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.633. Dit bedrag bestaat uit inkomsten uit vroegere dienstbetrekking van in totaal € 15.812 minus de persoonsgebonden aftrek. De persoonsgebonden aftrek betreft uitgaven voor specifieke zorgkosten van in totaal € 4.179 (€ 69 aan reiskosten en € 4.370 aan genees-en heelkundige hulp, in totaal € 4.439 minus de drempel van € 260).

2.2.

Bij het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur de in de aangifte opgevoerde aftrek ter zake van uitgaven voor specifieke zorgkosten niet in aanmerking genomen.

2.3.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Bij uitspraak op bezwaar van 3 oktober 2019 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.

2.4.

Belanghebbende heeft met dagtekening 16 november 2019 beroep bij de Rechtbank ingesteld. Het beroepschrift is op 19 november 2019 ingekomen bij de griffie van de Rechtbank. Het op de enveloppe geplaatste poststempel draagt de datum 18 november 2019.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“7. In geschil is of het beroep ontvankelijk is. Zo ja, dan is in geschil het antwoord op de vraag of eiser recht heeft op aftrek specifieke zorgkosten.

8. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Dit volgt uit artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

9. Een beroepschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door de

rechtbank is ontvangen. Als het beroepschrift per post wordt verstuurd, is het ook tijdig

ingediend wanneer het voor afloop van de termijn op de post is gedaan en door de rechtbank is ontvangen binnen een week na afloop van de termijn. Dit volgt uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb.

10. Als iemand een beroepschrift te laat indient, moet de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het beroepschrift betrokkene niet kan worden toegerekend. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring als gevolg van die te late indiening achterwege.

11. De dagtekening van de uitspraak op bezwaar is 3 oktober 2019, zodat de termijn voor het

indienen van een beroepschrift eindigde op 14 november 2019. Vast staat dat het beroepsschrift is gedateerd 16 november 2019 en uit de poststempel volgt dat het beroepschrift op 18 november 2019 ter post is aangeboden. Dit betekent dat eiser het beroepschrift niet vóór het einde van de beroepstermijn op de post gedaan heeft.

12. Het ligt vervolgens op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat de

termijnoverschrijding niet aan hem te wijten is. Eiser heeft niet betwist de betreffende uitspraak op bezwaar te hebben ontvangen. Eiser heeft verklaard dat hij aan psychische aandoeningen lijdt en dat hij in de periode dat de uitspraak op bezwaar is gedaan in het buitenland (Irak) verbleef. Ter zitting heeft eiser verklaard dat een kennis van hem de post bijhield door deze één keer in de twee weken op te halen en hem vervolgens daarover te bellen.

13. Eiser heeft met zijn verklaring niet aannemelijk gemaakt dat de termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van eiser om te zorgen voor een adequate behandeling van zijn post als hij daar zelf niet toe in staat is, vanwege zijn medische situatie, dan wel zijn verblijf in het buitenland. Van eiser mocht daarom worden verwacht dat hij had geregeld dat een ander zijn post op adequate wijze bijhield. Eiser had met de kennis die zijn post bijhield, kunnen afspreken dat de post vaker opgehaald moest worden en/of op urgentie zou worden beoordeeld en dat de inhoud daarvan, indien nodig, direct onder zijn aandacht zou worden gebracht. Tevens had hij deze kennis, al dan niet na telefonisch contact, kunnen machtigen om namens hem (pro forma) beroep in te stellen. Nu eiser dit heeft nagelaten komen de gevolgen daarvan voor zijn rekening en risico en is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet ontvankelijkverklaring.

14. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk verklaard en komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke behandeling.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing