Home

Gerechtshof Den Haag, 08-09-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1782, BK-21/00193 en BK-21/00194

Gerechtshof Den Haag, 08-09-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1782, BK-21/00193 en BK-21/00194

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
8 september 2021
Datum publicatie
7 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:1782
Formele relaties
Zaaknummer
BK-21/00193 en BK-21/00194

Inhoudsindicatie

Artt. 6:7, 6:9, 6:11, 6:15 en 7:1a Awb.

Bezwaar tegen navorderingsaanslagen terecht niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding. De brief van 5 juli 2017 is niet aan te merken als bezwaarschrift. Tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering is door belanghebbende geen bezwaar gemaakt en evenmin een verzoek om prorogatie gedaan. De Rechtbank heeft het beroepschrift voor zover het betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek, daarom op grond van art. 6:15 Awb terecht als bezwaarschrift doorgezonden aan de Inspecteur.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-21/00193 en BK-21/00194

in het geding tussen:

(gemachtigde: M. Jonker)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 17 februari 2021, nummers SGR 20/2853 en SGR 20/2854.

Procesverloop

1.1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 4.539.914 (de navorderingsaanslag 2013). De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 139.043.

1.1.2.

Aan belanghebbende is over het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 339.314 (de navorderingsaanslag 2014). De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 6.392.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de navorderingsaanslagen wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de Inspecteur het bezwaar in behandeling genomen als een verzoek om ambtshalve vermindering (het verzoek). De Inspecteur heeft het verzoek afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 48. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 13 juli 2021. De Inspecteur is verschenen. Ter zitting is tevens behandeld de zaak van belanghebbende met nummer BK-21/00195. Hetgeen in die zaak is aangevoerd en overgelegd wordt voor zover van belang geacht tevens te zijn aangevoerd en overgelegd in de onderhavige zaken. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

1.7.

Na sluiting van het onderzoek heeft belanghebbende op 14 juli 2021 nog een

e-mailbericht naar het Hof gezonden. Hierin heeft het Hof geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

Feiten

2.1.

De navorderingsaanslagen 2013 en 2014 zijn gedagtekend 24 juni 2017.

2.2.

Met dagtekening 5 juli 2017 heeft belanghebbende een brief aan de Belastingdienst gestuurd. De brief luidt voor zover van belang:

"Bij dezen reageer ik op uw brief van 23 juni 2017 aan [A bv] kenmerk [kenmerk 1] (een kopie van deze brief treft u bijgaand aan.)

Tevens uw brief van 23 juni 2017 aan [B bv] met kenmerk [kenmerk 2] . Ook van deze brief treft u de kopie bijgesloten aan.

Eveneens uw brief van 23 juni 2017 aan [C] met als kenmerk [kenmerk 3] . (zie kopie)

Ook de brief van 23 juni 2017 met kenmerk [kenmerk 4] aan [D] . (zie bijgaande kopie)

En als laatste uw brief van 23-6-2017 aan [E bv] met als kenmerk [kenmerk 5] . Ook hiervan bijgaand een kopie voor de duidelijkheid."

2.3.

Bij brief van 2 oktober 2017 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen 2013 en 2014. De brief luidt voor zover van belang:

"Bezwaarschrift (…)

Namens [belanghebbende], maak ik hierbij tijdig bezwaar tegen:

  1. aanslagnummer (…) (navorderingsaanslag 2013 IB)

  2. aanslagnummer (…) (navorderingsaanslag 2014 IB)"

Deze brief is op 3 oktober 2017 door de Inspecteur ontvangen.

2.4.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hij heeft het bezwaar tevens aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering en dit verzoek afgewezen.

2.5.

Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering. Hij heeft ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de Inspecteur in het bezwaarschrift te verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de Rechtbank (vgl. artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht; Awb).

2.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het beroepschrift, voor zover het betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering, op grond van artikel 6:15 Awb als bezwaarschrift doorgezonden naar de Inspecteur.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

"7. Nu tegen de afwijzing van het verzoek een afzonderlijk rechtsmiddel is opengesteld en door eiser geen gebruik is gemaakt van de in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgenomen mogelijkheid tot het instellen van rechtstreeks beroep, is voor de rechtbank enkel in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroepschrift zal, voor zover het ziet op de afwijzing van het verzoek, op grond van artikel 6:15 van de Awb door de rechtbank als bezwaar worden doorgezonden naar verweerder.

8. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking, dan wel op de dag na die van de voldoening of de inhouding onderscheidenlijk de afdracht. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

9. Volgens eiser is van termijnoverschrijding geen sprake en is zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Eiser stelt dat de brief van 5 juli 2017 als bezwaar tegen de navorderingsaanslagen moet worden aangemerkt. De rechtbank kan deze stelling niet volgen. Uit de brief van 5 juli 2017 valt niet af te leiden dat deze is bedoeld als bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2013 en 2014. Terwijl de kenmerken van de aanmaningen tot het doen van aangifte voor het jaar 2015 expliciet in de brief zijn opgenomen ontbreekt iedere omschrijving van de navorderingsaanslagen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de brief van 2 oktober 2017, waarin expliciet is opgenomen dat bezwaar wordt gemaakt tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2013 en 2014, terecht als bezwaarschrift aangemerkt. Gelet op de dagtekening van de navorderingsaanslagen eindigde de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, mede gelet op de Algemene termijnenwet, op 7 augustus 2017. Het bezwaar is dus te laat.

10. Eiser heeft geen reden voor de termijnoverschrijding gegeven. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb op grond waarvan niet-ontvankelijkverklaring achterwege zou moeten blijven. Verweerder heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.

11. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard."

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing