Home

Gerechtshof Den Haag, 16-09-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1784, BK-21/00107, BK-21/00109 tot en met BK-21/00113

Gerechtshof Den Haag, 16-09-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1784, BK-21/00107, BK-21/00109 tot en met BK-21/00113

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
16 september 2021
Datum publicatie
14 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:1784
Formele relaties
Zaaknummer
BK-21/00107, BK-21/00109 tot en met BK-21/00113

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting; parkeren buiten vergunningsgebied; strafrecht niet van toepassing op naheffingsaanslagen; rechtsgeldige bekendmaking naheffingsaanslagen.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-21/00107, BK-21/00109 tot en met BK21/00113

in het geding tussen:

(gemachtigde: H. Oldenhof)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 20 januari 2021, nummers SGR 20/4742, SGR 20/4744, SGR 20/4745 en SGR 20/4747 t/m SGR 20/4749, betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslagen parkeerbelasting van de gemeente Den Haag.

Procesverloop

1.1.

Belanghebbende zijn de hieronder weergegeven naheffingsaanslagen parkeerbelasting van de gemeente Den Haag opgelegd:

Aanslagnummer

Dagtekening

Belasting

Kosten

Zaaknummer Rechtbank

19.80.260471

28 december 2019

€ 1,85

€ 61,00

SGR 20/4742

20.80.004531

17 januari 2020

€ 2,25

€ 64,50

SGR 20/4744

20.80.028395

18 februari 2020

€ 1,95

€ 64,50

SGR 20/4745

20.80.033290

24 februari 2020

€ 1,95

€ 64,50

SGR 20/4747

20.80.033483

25 februari 2020

€ 1,95

€ 64,50

SGR 20/4748

20.80.058130

28 maart 2020

€ 1,95

€ 64,50

SGR 20/4749

1.2.

Belanghebbende heeft tegen deze naheffingsaanslagen bezwaarschriften ingediend. De Heffingsambtenaar heeft uitspraak gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is éénmaal een griffierecht geheven van € 48. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende voor alle zaken ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep is éénmaal een griffierecht van € 134 geheven.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 juni 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

De naheffingsaanslag met dagtekening 28 december 2019 is opgelegd wegens het parkeren van de auto met kenteken [kenteken] op 19 december 2019, omstreeks 12:02 uur, op een door parkeerapparatuur gereguleerde parkeerplaats aan de [adres 1] te [woonplaats] .

2.2.

De naheffingsaanslag met dagtekening 17 januari 2020 is opgelegd wegens het parkeren van de auto met kenteken [kenteken] op 8 januari 2020, omstreeks 17:12 uur, op een door parkeerapparatuur gereguleerde parkeerplaats aan de [adres 2] te [woonplaats] .

2.3.

De overige naheffingsaanslagen zijn opgelegd wegens het parkeren van de auto met kenteken [kenteken] op de parkeerplaats aan de het [adres 3] te [woonplaats] , op 10 februari 2020 omstreeks 9:59 uur, op 17 februari 2020 omstreeks 9:44 uur, op 18 februari 2020 omstreeks 16:01 uur en op 19 maart 2020 omstreeks 15:37 uur, op door parkeerapparatuur gereguleerde parkeerplaatsen.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen, waarbij belanghebbende is geduid als ‘eiser’ en de Heffingsambtenaar als ‘verweerder’:

“Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.

De parkeeractie aan de [adres 1]

2. Niet in geschil is dat eiser bij deze parkeeractie de bezoekersvergunning niet (tijdig) heeft aangemeld. Dat betekent dat eiser niet heeft geparkeerd met een parkeervergunning overeenkomstig de aan die vergunning verbonden voorwaarden. Daarmee is ter zake van deze parkeeractie geen sprake van parkeren met een vergunning. Omdat eiser de verschuldigde parkeerbelasting ook niet op een andere wijze heeft voldaan (middels het kopen van een parkeerkaart), is ter zake van deze parkeeractie terecht een naheffingsaanslag aan hem opgelegd.

De parkeeracties aan de [adres 2] en het [adres 3]

3. Vast staat dat eiser heeft geparkeerd met een bezoekersvergunning die voor de bewuste parkeerplekken niet geldig was; zoals eiser ook heeft erkend liggen de parkeerplekken allemaal buiten het voor de bewuste vergunning van toepassing zijnde vergunninggebied (vergunninggebied Centrum, gebiedscode 1). Gelet daarop zijn de naheffingsaanslagen terecht aan eiser opgelegd. Dat het zowel voor eiser als voor de bezitter van de bezoekersvergunning niet duidelijk was dat de parkeerplekken buiten het bewuste vergunninggebied liggen, maakt dat niet anders. Met de door verweerder aan de bezitter van de bezoekersvergunning verstrekte gebiedskaart is voldoende duidelijk gemaakt dat de vergunning niet geldig is voor de bewuste parkeerplekken. Dat de bezitter van de bezoekersvergunning een en ander niet goed voor ogen had en eiser niet goed heeft geïnformeerd over de geldigheid van de bezoekersvergunning op de bewuste locatie, is een omstandigheid die in dit geval voor rekening en risico van eiser dient te komen. Het nagaan van de geldigheid van een parkeer/bezoekersvergunning ligt in de risicosfeer van de parkeerder. Dat de bezitter van de vergunning destijds ernstig ziek was, maakt dat niet anders.

4. Dat eiser zich er niet van bewust is geweest dat hij heeft geparkeerd met een niet aangemelde parkeervergunning dan wel dat hij buiten het vergunninggebied stond geparkeerd en evenmin de intentie heeft gehad om op de bewuste locaties te parkeren zonder daarvoor te betalen, kan - wat daar ook van zij - niet tot een ander oordeel leiden. Immers, opzet of schuld zijn geen vereiste voor het opleggen van een naheffingsaanslag. Het enkele feit dat geen of te weinig parkeerbelasting is betaald, is voldoende om tot oplegging van een aanslag parkeerbelasting over te gaan. Voor zover eiser verzoekt om coulance overweegt de rechtbank dat toepassing van de hardheidsclausule een discretionaire bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders is, die niet door de rechtbank kan worden getoetst.

5. Het vorenstaande betekent dat de beroepen ongegrond zijn.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing