Gerechtshof Den Haag, 28-10-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2534, BK-21/00234
Gerechtshof Den Haag, 28-10-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2534, BK-21/00234
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 28 oktober 2021
- Datum publicatie
- 29 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2021:2534
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:775, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-21/00234
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Correctie van de aangifte (inkomen uit dienstbetrekking en ingehouden loonheffing) op basis van door de Inspecteur ontvangen renseignementen. Aanslag is naar het juiste bedrag vastgesteld. Het hoger beroep is ongegrond.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-21/00234
in het geding tussen:
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 4 maart 2021, nummer SGR 20/3737.
Procesverloop
Belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een bedrag van € 1.584 en bij beschikking € 117 aan belastingrente.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht voldaan van € 48. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de Inspecteur opgedragen belanghebbende het voldane griffierecht van € 48 te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is € 134 aan griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft het Hof op 10 september 2021 een pleitnota ontvangen van belanghebbende.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 september 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende heeft voor het jaar 2016 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.200. In haar aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 15.656 (= € 7.828 + € 7.828) aan ingehouden loonheffing vermeld. Het ene bedrag van € 7.828 betreft door [A B.V.] over belanghebbendes van [A B.V.] afkomstig fiscaal jaarloon van € 21.600 ingehouden loonheffing. Het andere bedrag van € 7.828 betreft door [B B.V.] over belanghebbendes van [B B.V.] afkomstig fiscaal jaarloon van € 21.600 ingehouden loonheffing.
Met dagtekening 20 oktober 2017 heeft de Inspecteur een voorlopige aanslag opgelegd conform de ingediende aangifte. Dit heeft geresulteerd in een terug te ontvangen bedrag van € 2.694 (= € 2.829 (belasting) -/- € 135 (belastingrente)).
Met dagtekening 7 februari 2019 heeft de Inspecteur belanghebbende een voornemen tot afwijking van de aangifte gezonden. Volgens door de Inspecteur ontvangen renseignementen (verzamelrenseignement) heeft belanghebbende € 1.319 meer inkomen genoten dan in de aangifte IB/PVV 2016 is vermeld. Daarnaast heeft de Inspecteur meegedeeld voornemens te zijn het bedrag aan te verrekenen loonheffing te verlagen met € 934, omdat de ingehouden loonheffing volgens het verzamelrenseignement niet € 15.656, maar € 14.722 (= € 7.828 + € 6.406 + € 488) bedraagt. Het bedrag van € 7.828 betreft volgens het verzamelrenseignement van de Inspecteur door [A B.V.] over belanghebbendes van [A B.V.] afkomstig fiscaal jaarloon van € 21.600 ingehouden loonheffing. Het tweede bedrag van € 6.406 betreft volgens het verzamelrenseignement van de Inspecteur door [B B.V.] over belanghebbendes van [B B.V.] afkomstig fiscaal jaarloon van € 21.600 ingehouden loonheffing. Het derde bedrag van € 488 betreft volgens het verzamelrenseignement van de Inspecteur door [C B.V.] over belanghebbendes van [C B.V.] afkomstig fiscaal jaarloon van € 1.319 ingehouden loonheffing.
Met dagtekening 29 maart 2019 is de definitieve aanslag IB/PVV 2016 (de aanslag) vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.519, zijnde het door belanghebbende aangegeven loon van € 43.200 (€ 21.600 + € 21.600), verhoogd met het bedrag van € 1.319 aan meer inkomsten. Daarbij is het bedrag van € 14.722 aan ingehouden loonheffing verrekend. Het te betalen bedrag aan IB/PVV bedraagt € 1.584. De belastingrente bedraagt € 117. Tezamen is het te betalen bedrag van de aanslag € 1.701 (= € 1.584 + € 117).
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“5. In geschil is of de aanslag naar het juiste bedrag is vastgesteld.
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het niet kan kloppen dat over een bedrag van € 1.319 aan abusievelijk niet aangegeven inkomen een bedrag van € 1.584 aan belasting moet worden betaald.
7. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres € 1.319 méér inkomen heeft genoten dan in de aangifte is vermeld. Evenmin is in geschil dat het bedrag aan ingehouden loonheffingen € 934 lager is dan het bedrag dat in de aangifte is opgenomen en waarmee bij het opleggen van de voorlopige aanslag rekening is gehouden.
8. De rechtbank overweegt dat het op grond van de aanslag te betalen bedrag, anders dan eiseres veronderstelt, niet uitsluitend betrekking heeft op de ‘extra’ inkomsten van € 1.319, maar dat verreweg het grootste deel daarvan ziet op de correctie van de ingehouden loonheffing ten bedrage van € 934. Dit bedrag is bij het vaststellen van de voorlopige aanslag ten onrechte op de verschuldigde belasting in mindering gebracht. Ter verduidelijking wordt opgemerkt dat, indien in de aangifte het juiste bedrag aan ingehouden loonheffing zou zijn vermeld, eiseres bij de voorlopige aanslag niet € 2.694, maar slechts € 1.760 (€ 2.694 minus € 934) zou hebben terugontvangen.
De over de extra inkomsten van € 1.319 verschuldigde belasting bedraagt € 533 (40,4% van € 1.319). De wijziging van het inkomen heeft echter ook tot gevolg dat de algemene heffingskorting en arbeidskorting wijzigen. Verweerder heeft dit door middel van de berekening op pagina 5 van het verweerschrift inzichtelijk gemaakt. Uit deze berekening, waarbij de rechtbank zich aansluit, volgt dat over de extra inkomsten van € 1.319 een bedrag een bedrag van € 650 (€ 533 plus € 117) verschuldigd is.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld.
9. De rechtbank volgt eiseres niet in haar klacht dat verweerder, met het overleggen van de aangifte IB/PVV 2016 aan de rechtbank, haar privacy heeft geschonden. De aangifte behoort immers tot de gedingstukken en verweerder is ingevolge artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht gehouden deze aan de rechtbank over te leggen.
10. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. Evenmin is gebleken dat deze rente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht is berekend.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
12. Wel stelt de rechtbank vast dat verweerder eiseres niet eerder dan in het verweerschrift duidelijk heeft uitgelegd dat het grootste deel van het te betalen bedrag betrekking heeft op de correctie van het bedrag aan ingehouden loonheffing en niet op de belasting over de ‘extra’ inkomsten van € 1.319. Indien verweerder dit, zoals had gemoeten, reeds in de bezwaarfase zou hebben gedaan, zou eiseres zich wellicht niet genoodzaakt hebben gezien beroep in te stellen. In verband daarmee heeft verweerder ter zitting verklaard bereid te zijn het griffierecht aan eiseres te vergoeden.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”