Gerechtshof Den Haag, 04-03-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2813, BK-20/00246
Gerechtshof Den Haag, 04-03-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2813, BK-20/00246
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 4 maart 2021
- Datum publicatie
- 6 april 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2021:2813
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2019:14046, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:549
- Zaaknummer
- BK-20/00246
Inhoudsindicatie
Artikel 30 ha Awr; artikel 30hb Awr; Bpm; rentebeschikking; belastingrente; rentevergoeding dient niet te worden bepaald op basis van een hoger, marktconform, rentepercentage; geen schending hoorplicht; omstandigheden aan de kant van belanghebbende vormen aanleiding voor verlenging van de redelijke termijn waardoor geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-20/00246
Uitspraak van 4 maart 2021
in het geding tussen:
[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen/Team Auto BPM, kantoor Doetinchem, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 5 december 2019, nr. SGR 19/3551.
Overwegingen
1. De Rechtbank - een griffierecht van € 345 is geheven - heeft het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur van 25 april 2019 op het bezwaar tegen een rentebeschikking van 22 augustus 2017 ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
2. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 532 is geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 22 januari 2021. Partijen zijn verschenen. Op de zitting zijn ook de door dezelfde gemachtigde ingestelde hoger beroepen behandeld in de 15 zaken met de BK-nummers 20/00067, 20/00013 t/m 20/00027, 20/00065, 20/00066, 20/00068, 20/00069, 20/00245, 20/00247 t/m 20/00252, 20/00253 en 20/00254, 20/00378 t/m 20/00381, 20/00382 t/m 20/00387, 20/00388 en 20/00389, 20/00390, 20/00391 en 20/00392. Wat in het ene hoger beroep door partijen is aangevoerd en ingebracht geldt, voor zover van toepassing, ook voor de andere hoger beroepen.
3. In hoger beroep zijn, zo wil het Hof begrijpen, (nagenoeg) dezelfde geschilpunten als bij de Rechtbank aan de orde. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
4. Het Hof stelt voorop onvoldoende reden te zien de gemachtigde van belanghebbende in deze procedure te weigeren.
5. De beschikbare gegevens, in het licht van de relevante regelgeving, wijzen naar 's Hofs oordeel niet anders uit dan dat de Rechtbank met betrekking tot alle onderdelen van het geschil op goede gronden, begrijpelijk en juist, heeft geoordeeld. Belanghebbende heeft, ook in hoger beroep, niets aangevoerd, gelet ook op de in onderdeel "Beschouwing" van het verweerschrift in hoger beroep gegeven uiteenzetting, dat rechtvaardigt anders te oordelen of waaruit anderszins een inhoudelijk of formeel beletsel is te putten voor het bevestigen van de uitspraak van de Rechtbank. Al wat van de kant van belanghebbende is aangevoerd treft geen doel, daar de stellingen, zo al relevant en te volgen, niet blijk geven van een juiste rechtsopvatting dan wel feitelijke grondslag missen.
6. Het Hof ziet voor deze procedure geen reden het Hof van Justitie van de Europese Unie prejudiciële vragen voor te leggen.
7. Het hoger beroep is ongegrond.
8. Het Hof ziet geen reden de Inspecteur en onvoldoende reden belanghebbende te veroordelen in de proceskosten.