Gerechtshof Den Haag, 06-01-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:37, BK-19/00666 tot en met BK-19/00669
Gerechtshof Den Haag, 06-01-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:37, BK-19/00666 tot en met BK-19/00669
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 6 januari 2021
- Datum publicatie
- 1 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2021:37
- Formele relaties
- Eerste aanleg:, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-19/00666 tot en met BK-19/00669
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende zijn aanslagen zuiveringsheffing opgelegd ten aanzien van wooneenheden die voor volgtijdig gebruik ter beschikking worden gesteld aan arbeidsmigranten. Belanghebbende maakt ten aanzien van een deel van de wooneenheden aannemelijk dat zij niet degene is die de wooneenheden volgtijdig ter beschikking stelt. Derhalve kan zij voor die wooneenheden niet worden aangemerkt als gebruiker. De aanslagen voor die wooneenheden zijn ten onrechte aan belanghebbende opgelegd.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-19/00666 tot en met BK-19/00669
in het geding tussen:
(gemachtigden: […] en […] )
en
(vertegenwoordigers: […] en […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 24 september 2019, nrs. ROT 18/3416, 18/4540, 18/4542 en 19/374.
Procesverloop
Jaar 2015
Aan belanghebbende zijn met betrekking tot 84 objecten gelegen aan de [adres] te [plaats] voor het belastingjaar 2015 aanslagen waterschapsbelastingen opgelegd bestaande uit aanslagen zuiveringsheffing naar een totaalbedrag van € 23.783,76.
Jaar 2016
Aan belanghebbende zijn met betrekking tot 86 objecten gelegen aan de [adres] te [plaats] voor het belastingjaar 2016 aanslagen waterschapsbelastingen opgelegd bestaande uit aanslagen zuiveringsheffing naar een totaalbedrag van € 24.368,10.
Jaar 2017
Aan belanghebbende zijn met betrekking tot 95 objecten gelegen aan de [adres] te [plaats] voor het belastingjaar 2017 aanslagen waterschapsbelastingen opgelegd bestaande uit aanslagen zuiveringsheffing, waaronder vier aanslagen voor de periode van 1 juni 2017 tot en met 31 december 2017, naar een totaalbedrag van € 26.183,34.
Jaar 2018
Aan belanghebbende zijn met betrekking tot 95 objecten gelegen aan de [adres] te [plaats] voor het belastingjaar 2018 aanslagen waterschapsbelastingen opgelegd bestaande uit aanslagen zuiveringsheffing naar een totaalbedrag van € 26.647,50.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Heffingsambtenaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake de beroepen met betrekking tot de jaren 2015 tot en met 2017 is eenmaal griffierecht geheven van € 338. Ter zake het beroep met betrekking tot het jaar 2018 is een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft in één geschrift uitspraak gedaan. De beslissing van de Rechtbank luidt:
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen ROT 18/3416 en ROT 18/4540 ongegrond;
- verklaart de beroepen ROT 17/4541 (Hof: 18/4541) en ROT 19/374 gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten over de jaren 2017 en 2018;
- vernietigt de aanslagen zuiveringsheffing voor de objecten gelegen aan de [adres] voor de jaren 2017 en 2018;
- stelt de totale aanslag zuiveringsheffing voor de objecten gelegen aan de [adres] voor de jaren 2017 en 2018 als volgt vast:
2017: € 19.310,15;
2018: € 24.777,50.
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- bepaalt dat [de Heffingsambtenaar] aan [belanghebbende] het betaalde griffierecht van € 385,- vergoedt;
- veroordeelt [de Heffingsambtenaar] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 1.790,-.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 519. Bij brief van 3 december 2019, ingekomen bij het Hof op 4 december 2019, heeft belanghebbende zijn hogerberoepschrift gemotiveerd. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van het Hof een pleitnota overgelegd.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 18 november 2020. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft het opstalrecht van het complex gelegen aan de [adres] te [plaats] . Het complex is door belanghebbende gerealiseerd ten behoeve van de flexibele huisvesting van arbeidsmigranten en is met ingang van februari 2013 in gebruik genomen. Het complex bestaat uit units die in gebruik zijn als woonruimte (units). Iedere unit heeft een eigen woon- en slaapkamer, een keuken en een badkamer en is geschikt voor bewoning door twee personen.
Tot de stukken van het geding behoort een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van de onderneming van belanghebbende. Het uittreksel vermeldt over de activiteiten van belanghebbende, onder meer:
“Het ontwikkelen, realiseren en exploiteren van (tijdelijke) huisvesting ten behoeve van, voornamelijk doch niet uitsluitend, arbeidsmigranten in de regio Den Haag.”
Tot de stukken van het geding behoort een (niet gedagtekende) huurovereenkomst tussen belanghebbende en na te noemen vennootschap. De overeenkomst is ondertekend en vermeldt, voor zover van belang:
“De ondergetekenden:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [belanghebbende] (…); hierna te noemen: “verhuurder”; en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam bedrijf 1] B.V., (…); hierna te noemen: “huurder"