Gerechtshof Den Haag, 04-03-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:437, BK-20/00604
Gerechtshof Den Haag, 04-03-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:437, BK-20/00604
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 4 maart 2021
- Datum publicatie
- 25 maart 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2021:437
- Zaaknummer
- BK-20/00604
Inhoudsindicatie
Proceskostenvergoeding: waarde per punt; punt voor hoorgesprek; wegingsfactor; vernietigde naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-20/00604
in het geding tussen:
(gemachtigde: I.N.D.J. Rissema)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 24 juni 2020, nummer SGR 20/202, betreffende na te vermelden naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Rijswijk.
Procesverloop
Aan belanghebbende is met dagtekening 20 juli 2019 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Rijswijk opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag gegrond verklaard en een proceskostenvergoeding toegekend van € 63,50.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht betaald van € 47. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding, de proceskostenvergoeding in bezwaar vastgesteld op € 127, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in beroep tot een bedrag van € 262,50 en de Heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht van € 47 aan belanghebbende te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Een griffierecht van € 131 is betaald.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep naar voren gebracht.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 4 februari 2021. (De gemachtigde van) belanghebbende is verschenen. De Heffingsambtenaar heeft bij brief van 13 januari 2021, bij het Hof ingekomen op 18 januari 2021, laten weten dat hij geen gebruik maakt van de gelegenheid om op de zitting te verschijnen en daarbij verwezen naar het verweerschrift en het incidenteel hoger beroep.
Feiten
Op 20 juli 2019 om 18.30 uur heeft een parkeercontroleur van de gemeente Rijswijk een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd ter zake van het parkeren van het voertuig met kenteken [kenteken] . Op 29 juli 2019 is een duplicaat naheffingsaanslag aan [A] gezonden.
Bij e-mail van 27 augustus 2019 is namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Het bezwaarschrift bevat geen gronden. De Heffingsambtenaar heeft belanghebbende niet op het verzuim gewezen en geen gelegenheid gegeven het verzuim te herstellen. Op 19 december 2019 heeft tussen partijen een telefonisch hoorgesprek plaatsgevonden. De gemachtigde van belanghebbende heeft tijdens het hoorgesprek gesteld dat voor het parkeren was betaald. Na het hoorgesprek heeft de gemachtigde van belanghebbende het betaalbewijs per e-mail naar de Heffingsambtenaar gezonden.
De Heffingsambtenaar heeft bij uitspraak van 23 december 2019 het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd. Hij heeft daarbij een proceskostenvergoeding van € 63,50 (1 punt à € 254 met wegingsfactor 0,25) toegekend.
Een mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van de Rechtbank heeft niet plaatsgehad.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen:
"Geschil3. In geschil is de hoogte van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. Specifiek in geschil is het aantal punten dat de heffingsambtenaar heeft toegekend.
4. Eiser stelt dat door verweerder onterecht geen punt is toegekend voor het bijwonen van de hoorzitting.
5. Verweerder stelt dat het verzoek om de proceskostenvergoeding voor de hoorzitting in strijd is met de redelijkheidstoets, aangezien het horen overbodig was en niet is gebruikt voor het doel waarvoor de wetgever het bestemd heeft. Volgens verweerder heeft de gemachtigde voorafgaand aan de hoorzitting het betalingsbewijs voor het parkeren achtergehouden. Als de gemachtigde dit betalingsbewijs eerder had overlegd, was het bezwaar direct gegrond verklaard. Verweerder stelt dat de gemachtigde uitsluitend om de hoorzitting heeft verzocht in verband met de bijbehorende kostenvergoeding.
Beoordeling van het geschil
6. De stelling van eiser dat voor het bepalen van de kosten voor de in bezwaar verleende rechtsbijstand niet alleen 1 punt moet worden toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift, maar ook 1 punt moet worden toegekend voor het deelnemen aan de hoorzitting, slaagt. Vast staat dat de gemachtigde van eiser heeft deelgenomen aan de hoorzitting. Het toekennen van een punt voor het deelnemen aan de hoorzitting vloeit voort uit artikel 7:15, tweede en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gelezen in samenhang met artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit, en lijst A5, punt 2, van de bijlage bij het Besluit.
7. De stelling van verweerder dat geen punt dient te worden toegekend voor het deelnemen aan de hoorzitting, aangezien de hoorzitting overbodig was en de kosten hiervoor redelijkerwijs niet gemaakt hadden hoeven te worden, volgt de rechtbank niet. Bij de hoorzitting heeft de gemachtigde gesteld dat wel betaald is voor het parkeren en dat dit betalingsbewijs zichtbaar is op de foto gemaakt door de scanauto. Op dat moment was de naheffingsaanslag parkeerbelasting in geschil en verweerder heeft, na ontvangst van het betalingsbewijs per mail, de naheffingsaanslag vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen reden om geen punt voor de hoorzitting toe te kennen, ook niet op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit. Tegen de door verweerder gehanteerde wegingsfactor heeft eiser geen bezwaren ingebracht, aan eiser had daarom in bezwaar een proceskosten vergoeding van € 127 moeten worden toegekend.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover de proceskostenvergoeding is bepaald op € 63,50. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding in bezwaar vast op € 127 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
Proceskosten
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is omdat in beroep alleen de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar is aangevochten."