Home

Gerechtshof Den Haag, 30-03-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:592, BK-20/00626

Gerechtshof Den Haag, 30-03-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:592, BK-20/00626

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
30 maart 2021
Datum publicatie
21 april 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:592
Formele relaties
Zaaknummer
BK-20/00626

Inhoudsindicatie

De Inspecteur legt naar aanleiding van een boekenonderzoek voor het jaar 2015 een ambtshalve aanslag en een vergrijpboete op. In geschil is of de vereiste aangifte is gedaan. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet op de juiste wijze is aangemaand. Ten tijde van de verzending van de aanmaning verbleef belanghebbende niet op zijn brp-adres maar in voorlopige hechtenis en de Inspecteur was hiervan op de hoogte. Er geldt geen omkering van de bewijslast. De aanslag wordt verminderd omdat de Inspecteur niet alle correcties aannemelijk heeft gemaakt. Het Hof vernietigt de vergrijpboete omdat (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende niet is bewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-20/00626

Uitspraak van 30 maart 2021

in het geding tussen:

[Q] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: […] en […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 15 juli 2020, nummer SGR 20/219.

Procesverloop

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 92.817 en een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) naar een bijdrage-inkomen van € 90.212 opgelegd (de aanslagen). Aangezien het maximum inkomen waarover de bijdrage Zvw is verschuldigd voor 2015, € 51.976 bedraagt en over

€ 2.605 reeds een bijdrage Zvw is geheven, is de bijdrage Zvw uiteindelijk berekend over € 49.371. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is een bedrag van € 1.872 respectievelijk € 114 aan belastingrente in rekening gebracht, alsmede een vergrijpboete opgelegd van € 19.503.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de aanslagen en de beschikkingen afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 47. De beslissing van de Rechtbank luidt:

"De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag IB/PVV 2015 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 88.731;

- vermindert het bijdrage-inkomen voor de Zvw 2015 tot € 86.126;

- bepaalt dat de beschikking belastingrente bij de aanslag IB/PVV 2015 wordt verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag;

- vermindert de bij de aanslag IB/PVV 2015 opgelegde vergrijpboete tot 40% van de

boetegrondslag;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt [de Inspecteur] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 1.311;

- draagt [de Inspecteur] op het betaalde griffierecht van € 47 aan [belanghebbende] te vergoeden."

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 131. De Inspecteur heeft op 17 november 2020 een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend. Bij e-mail van 22 februari 2021 heeft de gemachtigde van belanghebbende het Hof bericht dat zij zich heeft teruggetrokken als gemachtigde.

1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 23 februari 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.

Feiten

2.1. Belanghebbende is op 19 november 2014 een onderneming gestart in de vorm van een eenmanszaak onder de naam " [A] ". De activiteiten van de onderneming bestaan uit het verhuren van personen- en bedrijfsauto’s. Sinds augustus 2015 exploiteert belanghebbende ook een autowasstraat onder de naam " [B] ".

2.2. Met dagtekening 28 februari 2016 is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2015. Op verzoek van belanghebbende heeft de Inspecteur uitstel verleend tot 1 mei 2017. Met dagtekening 17 juni 2016 is aan belanghebbende een herinnering tot het doen van aangifte gezonden.

2.3. Op 4 januari 2017 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangifte IB/PVV voor het jaar 2014. Van het boekenonderzoek is op 26 juli 2017 een controlerapport opgemaakt. In dit rapport zijn, voor zover van belang, de volgende passages opgenomen:

"2.1 Omschrijving bedrijfsgebeuren

2.1.1 Ontvangstverantwoording

(…)

De ontvangsten uit de verhuur van de personenauto's vinden voornamelijk contant plaats. De personenauto's worden veelal per maand verhuurd. Dit gebeurt voornamelijk aan particulieren. Hiervoor moet afhankelijk van de huurder in sommige gevallen een borgsom worden betaald. De ontvangsten uit de verhuur van de bestelbusjes vinden voornamelijk per bank plaats. De bestelbusjes worden vaak voor een kortere periode en door bedrijven gehuurd.

Een verhuurcontract is in principe gekoppeld aan een factuur.

De verhuurcontracten en facturen worden opgemaakt door [belanghebbende].

(…)

De ontvangsten, betreffende de carwash, worden voornamelijk contant ontvangen.

(…)

2.1.3 Startkapitaal eenmanszaak

Op 4 januari 2017 vertelde [belanghebbende] de onderneming gestart te zijn met een contante storting in de kas van € 30.000.

De kas opent op 19 november 2014 in de financiële administratie echter met een contante storting van € 40.000. Volgens [belanghebbende] heeft hij dit geld bijeen gespaard uit zijn inkomsten uit loondienst in de jaren 2012, 2013 en 2014 bij [C] . Volgens zijn zeggen nam hij het geld gelijk van zijn bankrekening op, nadat het was uitbetaald, om het vervolgens thuis te bewaren, omdat hij de banken niet vertrouwt.

Op basis van onderzoek is gebleken dat [belanghebbende] zijn salaris van [C] ontving op bankrekeningnummer [A], een bankrekening op naam van [X] (BSN (…)) in plaats van op zijn eigen bankrekeningnummer [B]. [X] is, volgens [belanghebbende], een voormalige vriendin van hem. [Belanghebbende] vertelde zelf niet (meer) over de gegevens van zijn eigen bankrekening te beschikken.

Administratie

[Belanghebbende] heeft tijdens de gesprekken van zowel 4 januari 2017 als 1 februari 2017 aangegeven de administratie in de ruimste zin niet structureel juist, tijdig en volledig bij te hebben gehouden. Ook de facturatie vindt niet altijd of te laat plaats. Om deze reden heeft hij zijn oude adviseur dan ook verlaten en heeft hij een nieuwe adviseur in de hand genomen. Zoals [belanghebbende] al aangaf, gaat dit niet in alle gevallen goed. Om dit beter te gaan organiseren heeft [belanghebbende] de hulp van [Y] (BSN (…)) ingeroepen. Hij moet hem gaan helpen om de administratieve organisatie beter op orde te krijgen. [Y] doet dit om niet en omdat hij naar eigen zeggen beter met computers kan omgaan dan [belanghebbende]. Hij gaat de facturatie en de verhuurnota's beter beheren.

3 Kasadministratie

Tijdens ons bezoek op 4 januari 2017 kwam de kasadministratie ter sprake. Door [belanghebbende] werd de kasadministratie overgelegd. Het laatst bijgehouden blad gaf als datum aan 30-12-16 en het kassaldo was € 70.022,42. De kasadministratie begon in juli 2015. Over de periode daarvoor waren er geen kasbladen. [Belanghebbende] gaf direct aan dat dit niet juist was en dat hij het kasboek niet zo precies bijhield. Op ons verzoek om het wel aanwezige kasgeld voor te tellen, wenste [belanghebbende] niet in te gaan. Het geld was niet aanwezig op het bedrijfsadres. Het geld zou thuis zijn. Toen wij voorstelden om met hem naar zijn huis te gaan en het geld aldaar voor te tellen, gaf [belanghebbende] aan dat hij het geld niet thuis bewaarde maar bij een vriend, die hij nu niet storen kon. Afgesproken werd dat het kasgeld de volgende dag, 5 januari 2017, voorgeteld zou worden.

Op 5 januari 2017 werd het kasgeld aan ons voorgeteld. Het kassaldo bedraagt op 5 januari 2017 om 12:30 uur € 15.070.

Dit bedrag is ook vermeld in de kasadministratie. De op 5 januari 2017 overgelegde

kasadministratie geeft dan ook volgens [belanghebbende] een getrouw beeld van de werkelijkheid.

Door ons is de kasadministratie welke werd overgelegd op 5 januari 2017 als basis voor onze

berekeningen gebruikt.

Het verschil in saldo tussen de overgelegde kasadministratie van 4 januari 2017 met een saldo van € 70.022 en de op 5 januari 2017 overgelegde kasadministratie met een saldo van € 15.070 is ontstaan door :

1. Privé-opnames die niet geboekt waren

2. Aan- en verkopen van auto's die niet geboekt waren

3. Het salaris van [Z] was niet in kas geboekt

Voornoemde feiten zijn wel in de overgelegde kasadministratie van 5 januari 2017 geboekt.

3.1

Contante stortingen

Bankrekening [belanghebbende]

Aan de hand van de opgevraagde bankafschriften van [belanghebbende] hebben wij geconstateerd dat onder andere de volgende contante stortingen op bankrekening [B] hebben plaatsgevonden. In de overgelegde kasadministratie van 5 januari 2017 zijn de hierna vermelde stortingen van contant geld niet als boeking aanwezig en zijn derhalve niet meegenomen in de afboeking van het kassaldo van [belanghebbende] van € 70.022 naar € 15.070. :

In het jaar 2015:

12-2-15 € 500 27-2-15 € 390 31-3-15 € 120

30-4-15 € 150 20-5-15 € 995 24-7-15 € 650

29-7-15 € 1.340 13-8-15 € 350 30-10-15 € 2.460

19-11-15 € 300 23-11-15 € 3.700 30-11-15 € 1.500

24-12-15 € 410

Totaal € 12.865

In de overgelegde kasadministratie van 5 januari 2017 zijn de hiervoor vermelde stortingen van contant geld niet als boeking aanwezig en zijn derhalve niet meegenomen in de afboeking van het kassaldo van [belanghebbende] van € 70.022 naar € 15.070.

Bankrekening eenmanszaak

Op de zakelijke bankrekening [C] van [belanghebbende] hebben onder andere de volgende contante stortingen van kasgeld plaatsgevonden, welke niet verwerkt zijn in de overgelegde kasadministratie van 5 januari 2017 en derhalve ook niet in de afboeking van het kassaldo van [belanghebbende] van € 70.022 naar € 15.070:

In het jaar 2015:

27-1-15 € 250 3-2-15 € 500 22-6-15 € 2.500

30-6-15 € 2.500 1-10-15 € 850 18-12-15 € 2.750

Totaal € 9.350

Onbekende kasontvangsten / kasuitgaven

2015

Privébankrekening [belanghebbende] € 12.865

Zakelijke bankrekening [belanghebbende] € 9.350

Totaal € 22.215

3.2

Omzet Carwash december 2016 / kassaldo 5-1-2017

In de maand december 2016 zijn de kasontvangsten van de carwash op het kasblad als uitgave verantwoord in plaats van als ontvangst. De kasontvangsten ten aanzien van de carwash bedroegen in december 2016 € 1.409. Dit bedrag is ten onrechte als uitgave in de kasadministratie meegenomen in plaats van als ontvangst. Dit heeft gevolgen voor het administratieve kassaldo per 5-1-2017 dat is voorgeteld. Het werkelijk aanwezige kassaldo had derhalve op 5-1-2017 € 2.818 hoger moeten zijn en € 17.888 moeten zijn.

3.3

Aankoop auto’s

Binnen het bedrijf van [belanghebbende] worden regelmatig auto's ten behoeve van de verhuur in en verkocht. De auto's welke op naam staan of hebben gestaan van [belanghebbende] zijn door ons vastgesteld aan de hand van de gegevens uit Databank Auto.

De aankopen van de volgende auto's, welke volgens Databank Auto op naam hebben gestaan van [belanghebbende], zijn door ons niet teruggevonden in de bank- c.q. kasadministratie van [belanghebbende]:

- [kenteken 1] Mini Cooper uit 2002 op naam 23-1-2015 van naam 4-8-2015;

- [kenteken 2] VW Golf uit 2010 op naam 17-6-15 van naam 20-6-15;

- [kenteken 3] Citroen Nemo uit 2008 op naam 6-8-15 van naam 12-8-15;

- [kenteken 4] VW Polo uit 2007 op naam 31-8-15 van naam 19-7-16;

- [kenteken 5] Opel Corsa uit 2007 op naam 10-11-15 van naam 4-12-15;

- [kenteken 6] Audi Q3 uit 2012 op naam 25-1-15 van naam 7-7-2016;

Omdat de aankopen van voornoemde auto's niet in de administratie van [belanghebbende] geboekt zijn, zijn er door ons aan de hand van Autoscout, waarbij wij gekeken hebben naar vergelijkbare modellen, geschatte inkoopbedragen vastgesteld. In voorkomende gevallen wanneer wij, middels een derdenonderzoek, de beschikking hebben gekregen over een factuur of BPM-aangifte, hebben wij dat apart vermeld.

3.3.1

Inkoopbedragen auto's 2015

Autoscout BPM-aangifte Factuur

[kenteken 1] Mini Cooper € 5.000

[kenteken 2] VW Golf € 12.000

[kenteken 3] Citroen Nemo € 3.500

[kenteken 4] VW Polo € 4.500

[kenteken 5] Opel Corsa € 4.500

[kenteken 6] Audi Q3 € 16.500

Totaal € 29.500 € 16.500 € 46.000

Meer omzet 2015 € 46.000

3.4

Omzetbepaling Adviseur

De adviseur van [belanghebbende], [H], gaat er in zijn opstelling van de omzet vanuit dat de omzetverantwoording van [belanghebbende] niet juist is. Niet in alle gevallen zijn er facturen uitgeschreven. Dit wordt bevestigd door [belanghebbende].

Volgens de adviseur dient de omzet van de eenmanszaak als volgt bepaald te worden:

Grootboekrekening 8002 Verkopen hoog exclusief OB +

Grootboekrekening 2502 Vraagposten Kas inclusief OB +

Grootboekrekening 1300 Debiteuren inclusief OB -/-

Een aantal van de contante ontvangsten is niet te koppelen aan een uitgeschreven factuur van de ondernemer. Door de vraagposten kas , welke uit de kasadministratie voortkomen te koppelen aan een omzet, telt de adviseur voor het verschil omzet bij. De grootboekrekening debiteuren wordt tegen geboekt door de ontvangsten op de bank. De adviseur gaat ervanuit dat de rest van de debiteuren contant is ontvangen. In de normale gevallen, als er altijd een factuur wordt uitgeschreven is de omzet hetgeen wat in verkopen hoog aangegeven is. In dit geval wordt er niet altijd een factuur uitgeschreven.

Door de adviseur zijn deze boekingen nog niet verwerkt in enige aangifte.

3.5

Omzetbepaling Belastingdienst

Door ons is contra-informatie opgevraagd bij derden om te kunnen bepalen of de omzetverantwoording, zoals door de ondernemer is bijgehouden, volledig is. Hierbij zijn wij uitgegaan van de auto's welke volgens Databank Auto in het bezit waren van [belanghebbende].

Uitgaande van de informatie van [belanghebbende], dat indien een (bestel)auto niet verhuurd is, hij in de garage staat, zijn wij tot de volgende opstelling gekomen, welke als bijlage bij dit rapport is gevoegd.

Wij zijn er in onze opstelling van uitgegaan dat er, indien de auto op de openbare weg of elders is aangetroffen, een factuur uitgereikt had moeten zijn c.q. een omzet behaald had moeten worden.

Onze opstelling onderbouwt het gegeven dat er meer omzet is behaald dan aangegeven.

4 Administratie(plicht)

In artikel 52 lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna te noemen AWR) staat vermeld dat een administratieplichtige een administratie dient te voeren naar de eisen van het bedrijf, zodanig dat hieruit te allen tijde de rechten en verplichtingen duidelijk blijken. Dit is een open norm. De ondernemer is namelijk vrij om te kiezen op welke wijze hij de administratie wenst in te richten en te voeren. Aan die vrijheid zijn echter grenzen gesteld met als doel de heffingswetten doeltreffend en tevens zo doelmatig mogelijk te handhaven. Tevens behoort tot de administratie hetgeen ingevolge andere belastingwetten wordt bijgehouden, aangetekend of opgemaakt.

Binnen uw bedrijfsvoering heeft u besloten om transacties vast te leggen met behulp van een

kasadministratie. Dit houdt vervolgens in dat deze vastleggingen, die een onderdeel vormen van uw administratie, aan de wettelijke eisen dienen te voldoen en als zodanig bewaard moeten blijven gedurende een periode van 7 jaar.

Naar aanleiding van het bovenstaande hebben wij geconcludeerd dat niet volledig wordt voldaan aan artikel 52 AWR.

Wij hebben namelijk de volgende gebreken in de administratie geconstateerd:

- Privé-opnames worden niet geboekt;

- Diverse aan- en verkopen van auto's, onder andere met contant geld, zijn niet geboekt;

- Stortingen op de privé- en zakelijke bank zijn niet altijd in de kas te herleiden;

- Tijdens ons eerste bezoek op 4 -1-2017 was de auto [kenteken 7] verhuurd op basis van een verhuurcontract gedurende de periode 3-12-2016 t/m 3-1-2017 voor € 1.000. Hiervoor is geen factuur uitgeschreven, terwijl er wel een bedrag van € 1.000 al in oktober 2016 als ontvangst in de kas is verantwoord.

- In sommige gevallen worden facturen niet of te laat opgemaakt;

- De kasbladen tot en met juni 2015 ontbreken;

- De kas is opnieuw opgezet wat blijkt uit de verkeerde boeking van de opbrengst van de carwash. Deze opbrengst is aan de uitgavenkant geboekt.

De belastingplichtige wordt erop gewezen dat bij eventuele procedures deze tekortkomingen omkering van de bewijslast tot gevolg hebben zoals bedoeld in artikel 25 lid 6 en 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

(…)

5.2

Ambtshalve aanslag inkomstenbelasting 2015

Voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting 2015 was uitstel verleend t/m 1 mei 2017. Op 23 mei 2017 is er een aanmaning verzonden met een uiterste reactiedatum van 8 juni 2017. Tot op heden 26 juli 2017 is de aangifte inkomstenbelasting 2015 niet ontvangen.

De vereiste aangifte inkomstenbelasting 2015 is dan ook niet gedaan.

Voorlopige cijfers

Op basis van de voorlopige cijfers van de adviseur is er over 2015 door de eenmanszaak een resultaat behaald van € 50.801.

Privégebruik auto

[Belanghebbende] heeft in diverse auto's van zijn eenmanszaak in de jaren 2015 en 2016 gereden. Op praktische gronden ga ik uit van een gemiddelde cataloguswaarde van € 20.000 op basis van een gemiddelde cataloguswaarde van het wagenpark van de eenmanszaak. Er wordt geen kilometeradministratie bijgehouden.

De correctie bedraagt € 20.000 * 25 %= € 5.000

Bijtelling

Op basis van de beoordeling van de gevoerde administratie tellen wij omzet bij, zoals is onderbouwd in de paragrafen 2.3 en 2.5. De correcties voor de inkomstenbelasting/premie Volksverzekering zijn exclusief omzetbelasting als volgt:

Meer omzet contante stortingen € 22.215

Meer omzet aankopen auto's € 46.000

Totaal € 68.215 * 21/121= € 11.838 OB

Bijtelling inkomstenbelasting/premie Volksverzekering € 68.215 minus € 11.838 is € 56.377.

6 Overzicht correcties

6.1

Inkomstenbelasting

(…)

2015

Jaar 2015

Berekeningswijze ambtshalve aanslag

Voorlopige cijfers adviseur

Winst uit onderneming € 50.801

Prive-gebruik auto € 5.000

Bijtelling € 56.377 +

Saldo fiscale winstberekening € 112.178

Winst uit onderneming

(grondslag ondernemersaftrek) € 112.178

Zelfstandigenaftrek € 7.280

Totaal ondernemersaftrek € 7.280

MKB-winstvrijstelling € 14.486

Belastbare winst uit onderneming € 90.212

Over het jaar 2015 leggen wij een ambtshalve aanslag op. Deze aanslag is gebaseerd op art 11 lid 2 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.

Naast de winst uit onderneming heeft [belanghebbende] in 2015 een uitkering genoten.

De uitkering over 2015 bedroeg € 2.605 , waarover € 881 loonbelasting is ingehouden.

(…)

7.3

Vergrijpboete ambtshalve aanslag inkomstenbelasting 2015

Over de correctie genoemd onder punt 6.1 leggen wij naast de ambtshalve aanslag inkomstenbelasting 2015 een vergrijpboete op ingevolge artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de paragrafen 25 en 26 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. De boete bedraagt 50%.

De grondslag van de boete is het bedrag van de belasting dat niet is geheven doordat er geen aangifte inkomstenbelasting 2015 is gedaan.

De feiten en omstandigheden op grond waarvan wij deze vergrijpboete opleggen betreffen:

De administratie van de belastingplichtige voldoet niet aan de wettelijke eisen:

1- De administratie is niet zodanig gevoerd dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van belastingplichtige en andere voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens duidelijk blijken.

2- Op basis van de conclusies genoemd in het onderdeel beoordeling kasadministratie blijkt dat er te weinig omzet is aangegeven.

Belastingplichtige heeft een uitreiking ontvangen voor het doen van aangifte inkomstenbelasting 2015. Na het versturen van de herinnering en de aanmaning heeft belastingplichtige geen aangifte inkomstenbelasting ingediend.

Aangezien al de momenten waarop belastingplichtige heeft besloten de administratie niet, niet volledig dan wel onjuiste te voeren, en bovendien gezien de momenten waarop belastingplichtige herhaaldelijk heeft besloten geen aangifte inkomstenbelasting 2015 in te dienen in relatie staan tot negatieve invloeden op de winst, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat belastingplichtige willens en wetens geen aangifte inkomstenbelasting 2015 heeft ingediend vanwege de wil om te bewerkstelligen dat er te weinig belasting zou worden geheven, hetgeen te kwalificeren is als het (voorwaardelijke) opzettelijk niet doen van de aangifte inkomstenbelasting 2015."

2.4.

Op 9 mei 2017 heeft door de politie een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan de [adres 1] te [woonplaats 1] waarbij belanghebbende is aangehouden. Een ambtenaar van de Belastingdienst was aanwezig bij die doorzoeking. Op diezelfde dag is bij de adviseur van belanghebbende, [H], de administratie over de periode van 2014 tot en met het eerste kwartaal van 2017 in beslag genomen. Belanghebbende verbleef vanaf

zijn aanhouding tot en met oktober 2017 in de penitentiaire inrichting (PI) te Rotterdam.

2.5.

Met dagtekening 23 mei 2017 is op 18 mei 2017 een aanmaning tot het doen van aangifte aan belanghebbende verzonden. De aanmaning is verzonden naar het adres waar belanghebbende op dat moment stond ingeschreven in de basisregistratie personen (Brp); de [adres 2] te [woonplaats 2] .

2.6.

Op basis van de uitkomsten van het boekenonderzoek zijn met dagtekening

1 augustus 2017 aan belanghebbende, na het uitblijven van indiening van de aangifte, de onderhavige ambtshalve aanslagen opgelegd met - ter zake van de aanslag IB/PVV - een vergrijpboete van 50%.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen.

"Bekendmaking aanslagen

10. [Belanghebbende] stelt dat de aanslagen niet op de juiste wijze bekend zijn gemaakt en daarom moeten worden vernietigd. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer

belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de

aanvrager. [De Inspecteur] heeft een exploot akte van betekening overgelegd waarop is vermeld dat de belastingdeurwaarder op 1 augustus 2017 om 11.40 uur het controlerapport en de aanslagbiljetten over de jaren 2014 en 2015 heeft uitgereikt op het adres van de PI waar

[belanghebbende] destijds was gedetineerd. Blijkens de aantekening op het exploot was er ten tijde van de betekening geen bezoek mogelijk zodat de belastingdeurwaarder de stukken in een gesloten envelop heeft achtergelaten. De rechtbank is van oordeel dat [de Inspecteur] daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslagen met inachtneming van artikel 3:41 van de Awb rechtsgeldig bekendgemaakt zijn aan [belanghebbende] door betekening aan het adres waar [belanghebbende] op dat moment verbleef. Het feit dat de aanslagen zijn geadresseerd op het adres [adres 1] te [woonplaats 1] , is niet relevant nu de aanslagen niet door verzending per post bekend zijn gemaakt, maar door uitreiking. Dat de aanslagen [belanghebbende] ook daadwerkelijk hebben bereikt, volgt naar het oordeel van de rechtbank voorts uit het feit dat deze door [de Inspecteur] niet retour zijn ontvangen en uit het feit dat [belanghebbende] daartegen tijdig bezwaar heeft aangetekend.

Omkering en verzwaring van de bewijslast

11. Op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verklaart de rechtbank, indien de vereiste aangifte niet is gedaan, het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

12. Vast staat dat [belanghebbende] geen aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 heeft ingediend. [Belanghebbende] heeft derhalve niet de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 27e van de AWR gedaan, tenzij zou blijken dat [belanghebbende] niet op juiste wijze is uitgenodigd en aangemaand tot het doen van aangifte.1 Het ligt op de weg van [de Inspecteur] om aannemelijk te maken dat de uitnodiging tot het doen van aangifte op het adres van [belanghebbende] is ontvangen of aangeboden dan wel [belanghebbende] anderszins heeft bereikt, waarbij [de Inspecteur] in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending van de uitnodiging naar het juiste adres.2

13. De uitnodiging is gedagtekend op 28 februari 2016 en is geadresseerd aan [belanghebbende] op het adres [adres 2] te [woonplaats 2] , alwaar hij ten tijde van de uitnodiging in de Brp stond ingeschreven. [De Inspecteur] heeft een “Rapport Datum Verzending” inclusief de daarbij behorende bijlagen overgelegd, opgesteld op 29 mei 2020 door [I], waarin is vermeld dat de uitnodiging op 26 januari 2016 ter verzending per post is aangeboden. De rechtbank is van oordeel dat [de Inspecteur] aannemelijk heeft gemaakt dat de uitnodiging per post is verzonden naar het bij de Belastingdienst bekende adres van [belanghebbende] en aldaar is ontvangen. Dit wordt ondersteund door het feit dat [belanghebbende] voor het doen van aangifte om uitstel heeft verzocht en ontvangen tot 1 mei 2017 via de zogenoemde beconregeling.

14. De aanmaning is gedagtekend 23 mei 2017 en is geadresseerd aan [belanghebbende] op het adres [adres 2] te [woonplaats 2] , alwaar hij ten tijde van de aanmaning in de Brp stond ingeschreven. [De Inspecteur] heeft een “Rapport Datum Verzending” inclusief de daarbij behorende bijlagen overgelegd, opgesteld op 2 november 2017 door [I], waarin is vermeld dat de aanmaning op 18 mei 2017 ter verzending per post is aangeboden. [Belanghebbende] stelt dat de aanmaning hem niet heeft bereikt omdat hij op dat moment in de PI verbleef. Dat [belanghebbende] wellicht ook op het adres van de PI had moeten worden ingeschreven in de Brp en dat het in het geval van [belanghebbende] is nagelaten, is een omstandigheid die voor rekening en risico van [belanghebbende] komt en kan [de Inspecteur] niet worden tegengeworpen. Ter zitting heeft [belanghebbende] verklaard dat hij iemand heeft gevraagd om tijdens zijn afwezigheid zijn post te bekijken maar dat dit niet altijd vlekkeloos is verlopen. Dit is echter een omstandigheid die voor rekening en risico van [belanghebbende] dient te komen. De rechtbank overweegt voorts dat ter zitting [de Inspecteur] onweersproken heeft gesteld dat de aanmaning zich tussen de stukken bevond die [belanghebbende] aan hem heeft verstrekt. De rechtbank leidt hieruit af dat de aanmaning [belanghebbende] ook daadwerkelijk heeft bereikt. Het betoog van [belanghebbende] dat sprake is van overmacht, omdat hij als gevolg van zijn detentie en de inbeslagname van de administratie niet tijdig aangifte heeft kunnen doen, slaagt niet omdat voor de toepasselijkheid van artikel 27e van de AWR het niet van belang is in hoeverre het niet doen van aangifte het gevolg is van overmacht of van verwijtbaar handelen of nalaten van de belastingplichtige.

15. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [belanghebbende] op de juiste wijze is uitgenodigd en aangemaand tot het doen van aangifte. Nu [belanghebbende] de aangifte niet heeft ingediend, heeft hij niet de vereiste aangifte gedaan als bedoeld in artikel 27e van de AWR, zodat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.

16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [belanghebbende] niet doen blijken, dat wil zeggen niet overtuigend aangetoond, dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.

Redelijke schatting

17. De omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat [de Inspecteur] niet van zijn verplichting de aanslagen te baseren op een redelijke schatting. De rechtbank stelt voorop dat het door de adviseur van [belanghebbende] aangegeven voorlopig resultaat van de onderneming van € 50.801 tussen partijen niet in geschil is. Daarnaast is niet in geschil dat diverse auto’s van de onderneming op naam van [belanghebbende] stonden en dat hij voor die auto’s niet beschikt over een kilometeradministratie of een verklaring geen privégebruik auto. De rechtbank acht de door [de Inspecteur] in aanmerking genomen bijtelling wegens privégebruik auto van € 5.000, gebaseerd op een geschatte catalogusprijs van € 20.000, dan ook redelijk. Uit het rapport van het boekenonderzoek blijkt verder dat sprake is geweest van contante stortingen op [belanghebbendes] privé- en zakelijke bankrekening die niet in de kasadministratie zijn terug te vinden. Dat [de Inspecteur] wegens deze contante stortingen een omzetcorrectie in aanmerking heeft genomen, acht de rechtbank op zichzelf dan ook redelijk. Wel is ter zitting geconstateerd dat het bedrag van de contante storting die op 22 juni 2015 heeft plaatsgevonden op [belanghebbendes] zakelijke bankrekening foutief is overgenomen in het controlerapport. Uit het overzicht van de mutaties op deze bankrekening blijkt namelijk dat het gaat om een contante storting van € 1.250 in plaats van € 2.500. De schatting zal dan ook in zoverre worden verminderd. Het in aanmerking nemen van een uitkering van € 2.605 acht de rechtbank, gelet op de renseignering van dit bedrag door het UWV, redelijk.

18. De omzetcorrectie van € 46.000 in verband met de aan- en verkoop van auto’s heeft [de Inspecteur] onderbouwd met gegevens uit de Databank Auto waaruit blijkt dat een zestal auto’s in het jaar 2015 op naam van [belanghebbende] heeft gestaan terwijl de aan- en verkoop van deze auto’s niet zijn aangetroffen in het kasboek van [belanghebbende] of zijn te achterhalen via de privé- en zakelijke bankrekening. Omdat de herkomst van de gerecapituleerde inkoopbedragen van deze zes auto’s onbekend is, heeft [de Inspecteur] het bedrag van € 46.000 gekwalificeerd als omzet. De rechtbank acht deze schatting op zichzelf genomen redelijk, behalve voor zover deze betrekking heeft op de Opel Corsa met kenteken [kenteken 5] . Met betrekking tot deze auto heeft [belanghebbende] een grootboekmutatiekaart over het jaar 2014 overgelegd waaruit blijkt dat deze auto op 31 december 2014 voor € 4.500 is geactiveerd als vervoermiddel. Dit wordt ondersteund door informatie van de RDW waaruit blijkt dat het kenteken van deze auto vanaf van 31 december 2014 op naam staat van [belanghebbende]. Nu daaruit volgt dat de inkoop van deze auto reeds in het jaar 2014 heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank het niet redelijk het aankoopbedrag daarvan tot de omzet over 2015 te rekenen. De redelijke schatting van de belastbare winst uit onderneming zal in zoverre dan ook worden verminderd.

19. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 17 en 18 wordt de belastbare winst

uit onderneming verlaagd van € 90.212 tot € 86.126, namelijk een lagere winstcorrectie van € 4.752 ((€ 1.250 + € 4.500) x 100/121 omzetbelasting) en een daaropvolgende correctie van de MKB-winstvrijstelling van € 665. Het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt gesteld op € 88.731, bestaande uit belastbare winst uit onderneming van € 86.126 en de uitkering van € 2.605. Het beroep is in zoverre gegrond.

Zvw

20. Het bijdrage-inkomen voor de Zvw zal worden verlaagd van € 90.212 tot € 86.126. Vanwege de maximumgrondslag van € 52.763 [€ 51.976, Hof] heeft deze verlaging geen gevolgen voor het verschuldigde bedrag aan Zvw.

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur

21. [Belanghebbende] stelt dat [de Inspecteur] de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden door onrechtmatig gebruik te maken van de gegevens van de zogenoemde ANPR-camera’s. Uit de gedingstukken volgt echter dat [de Inspecteur] bij de vaststelling van de omzetcorrectie in verband met de aan- en verkoop van auto’s niet op enigerlei wijze van deze gegevens gebruikgemaakt heeft. [De Inspecteur] heeft voor de redelijk schatting op dit punt immers gebruik gemaakt van de gegevens van de Databank Auto, Autoscout alsmede van facturen en BPM-aangiften die bij derdenonderzoeken zijn verkregen. Deze stelling mist dan ook feitelijke grondslag.

Vergrijpboete

22. Bij het opleggen van aanslag IB/PVV heeft [de Inspecteur] aan [belanghebbende] op grond van artikel 67d van de Awr een vergrijpboete van 50% van de te weinig geheven belasting opgelegd, omdat het volgens hem aan (voorwaardelijk) opzet van [belanghebbende] te wijten is dat te weinig belasting is betaald. De bewijslast dat hiervan sprake is, rust op [de Inspecteur]. De rechtbank acht [de Inspecteur], met hetgeen hij heeft aangevoerd, in die bewijslast geslaagd. [Belanghebbende] heeft over het jaar 2015 geen aangifte IB/PVV 2015 ingediend terwijl het (voorlopig) resultaat van de onderneming is berekend op € 50.801. Door het niet aangeven van deze inkomsten, heeft [belanghebbende] willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat als gevolg daarvan te weinig belasting zou worden betaald. Aldus is het aan (voorwaardelijk) opzet van [belanghebbende] te wijten dat er te weinig belasting is geheven. Het door [de Inspecteur] gehanteerde boetepercentage van 50% acht de rechtbank in overeenstemming met de ernst van het vergrijp en uit een oogpunt van normhandhaving passend en geboden.

23. Nu met de voornoemde vermindering van de aanslag IB/PVV 2015 tevens de boetegrondslag is verminderd, dient de boete in zoverre nog wel te worden verminderd.

24. Verder matigt de rechtbank de vergrijpboete met 20%, omdat de aanslag met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast is vastgesteld. Dit leidt tot een matiging van de boete tot op (50% -/- (20% x 50%) =) 40% van de boetegrondslag.

Belastingrente

25. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft [belanghebbende] geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de rentebeschikkingen naar onjuiste bedragen of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht zijn berekend. Wel dient de belastingrente overeenkomstig de vermindering van de aanslag IB/PVV te worden verminderd.

Conclusie

26. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard."

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.

Tussen partijen is in geschil of de aanslagen op juiste bedragen zijn vastgesteld en de vergrijpboete terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

4.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van het belastbaar inkomen en het bijdrage-inkomen, dienovereenkomstige vermindering van de beschikkingen belastingrente en tot vernietiging van de vergrijpboete.

4.3.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?

4.1.

Belanghebbende heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de Inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft overgelegd. Meer in het bijzonder doelt belanghebbende op een opmerking van de controleambtenaar in zijn kladaantekeningen over een factuur van 7 juli 2016 van de verkoop van de Audi Q3 met kenteken [kenteken 6] voor een bedrag van € 14.000. Volgens belanghebbende heeft de Inspecteur een derdenonderzoek ingesteld en als gevolg daarvan de beschikking gehad over de factuur van 7 juli 2016. De Inspecteur heeft hiertegenover gesteld dat in het controlerapport is verwezen naar een ingediende aangifte voor de belasting op personenauto's en motorrijwielen (BPM-aangifte) van 19 november 2015. De waarde van de Audi Q3 is louter gebaseerd op die BPM-aangifte, aldus de Inspecteur. De Inspecteur heeft een kopie van deze BPM-aangifte met bijlagen verstrekt.

4.2.

Bij de beantwoording van de vraag of de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, stelt het Hof het volgende voorop. Tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren alle stukken die de Inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. Met belanghebbende is het Hof van oordeel dat de factuur een op de zaak betrekking hebbend stuk in vorenbedoelde zin is. Het niet overleggen van dat stuk blijft echter zonder gevolgen zoals het Hof onder 4.4.c zal overwegen.

Vereiste aangifte

4.3.1.

De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat – gelet op het bepaalde in artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) – de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, hetgeen betekent dat belanghebbende overtuigend dient aan te tonen dat het bij de ambtshalve aanslag vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning van € 92.817 en het bijdrage-inkomen van € 49.371 onjuist is.

4.3.2.

Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:675, BNB 2017/138) is de vereiste aangifte niet gedaan als een belastingplichtige behalve uitgenodigd, ook is aangemaand tot het doen van aangifte en hij de daarbij gestelde termijnen ongebruikt heeft gelaten. Vast staat dat belanghebbende, na daartoe te zijn uitgenodigd bij brief van 28 februari 2016, geen aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 heeft ingediend. Partijen verschillen van mening over de vraag of de Inspecteur belanghebbende op de juiste wijze heeft aangemaand. Het ligt op de weg van de Inspecteur aannemelijk te maken dat de aanmaning op het adres van de belanghebbende is ontvangen of aangeboden dan wel de belanghebbende anderszins heeft bereikt, waarbij de Inspecteur in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending van de aanmaning naar het juiste adres (HR 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416, BNB 2007/112). Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de aanmaning naar het juiste adres is verzonden. Hoewel in de regel kan worden volstaan met de verzending van de aanmaning naar het in de Brp vermelde adres van de belanghebbende en de Inspecteur daarvan het bewijs heeft geleverd, zoals de Rechtbank onder ov. 13 terecht heeft overwogen, is het Hof van oordeel dat in het onderhavige geval de omstandigheden maken dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. Zoals de Inspecteur ook ter zitting heeft bevestigd was een controleambtenaar van de Belastingdienst aanwezig bij de inval en aanhouding van belanghebbende op 9 mei 2017. Belanghebbende heeft ter zitting niet, althans onvoldoende weersproken, verklaard dat hij direct op 9 mei 2017 in voorlopige hechtenis is genomen en tot en met oktober 2017 gedetineerd is geweest. Gelet op het een en ander moet de Inspecteur redelijkerwijs bekend zijn geweest met het feit dat belanghebbende vanaf 9 mei 2017 niet meer verbleef op zijn in de Brp vermelde adres. Nu de Inspecteur de aanmaning op 18 mei 2017, ondanks die wetenschap, toch naar dit adres heeft verzonden, heeft hij belanghebbende niet op de juiste wijze aangemaand.

4.3.3.

Gelet op het voorgaande faalt de stelling van de Inspecteur dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Er vindt geen omkering en verzwaring van de bewijslast plaats en de Inspecteur dient derhalve aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast de correcties aannemelijk te maken.

Correcties

4.4.

De Inspecteur heeft de correcties gebaseerd op de voorlopige resultaten zoals verstrekt door de toenmalige adviseur van belanghebbende (€ 50.801), de op de bankrekeningen van belanghebbende contant gestorte bedragen (€ 20.965 met inachtneming van ov. 17 van de uitspraak van de Rechtbank), vijf op naam gestelde auto’s (€ 41.500 met inachtneming van ov. 18 van de uitspraak van de Rechtbank) en een bijtelling voor het privégebruik van een auto (€ 5.000). Voorts beschikt de Inspecteur over een renseignement van het Uwv (€ 2.605). Ten aanzien van de afzonderlijke onderdelen van de correcties overweegt het Hof als volgt.

a. voorlopig resultaat

De Inspecteur stelt dat uit de voorlopige cijfers van de adviseur in 2015 volgt dat belanghebbende in 2015 een resultaat van € 50.801 heeft behaald. Belanghebbende heeft deze stelling in hoger beroep betwist. Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de Rechtbank heeft de voormalig gemachtigde van belanghebbende inzake het voorlopig resultaat het volgende verklaard: "We gaan ervan uit dat het resultaat op basis van alle grootboekkaarten is bepaald en dat het resultaat klopt. De boekhouder heeft alle ontvangsten verwerkt. Het klopt dat deze post niet in geschil is." Hiermee heeft belanghebbende uitdrukkelijk en ondubbelzinnig de stelling, waarbij het voorlopig resultaat wordt betwist, ingetrokken en daarmee voorts uitdrukkelijk en ondubbelzinnig het recht prijsgegeven om deze correctie wederom in hoger beroep te bestrijden (vgl. HR 18 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK6885, BNB 2010/71). Derhalve staat het voorlopig resultaat van € 50.801 tussen partijen vast.

b. contant gestorte bedragen

Het Hof acht de Inspecteur geslaagd in zijn bewijslast dat belanghebbende een extra omzet (inclusief omzetbelasting)van € 20.965 heeft behaald. Belanghebbende heeft ter zitting bij de Rechtbank een extra omzet (inclusief omzetbelasting) ten bedrage van € 7.700 erkend. Hij heeft geen verklaring gegeven voor het restantbedrag van de door hem in 2015 gedane contante stortingen op zijn bankrekeningen. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende die verklaring wel had moeten geven, zeker nu - naar niet in geschil is - een groot deel van de inkomsten en uitgaven van de onderneming uit contante betalingen bestond.

c. auto’s

De Inspecteur heeft de geschatte aankoopprijzen van een vijftal auto’s aangemerkt als omzet. Op basis van de gegevens uit de Databank Auto van de RDW heeft de Inspecteur geconcludeerd dat deze auto’s in 2015 op naam van belanghebbende hebben gestaan. De Inspecteur heeft de inkoopprijzen vastgesteld op basis van vergelijkbare te koop aangeboden auto’s op Autoscout en een BPM-aangifte. Over twee auto’s (Mini Cooper en Citroën Nemo) heeft belanghebbende verklaard dat hij die auto’s heeft overgenomen van [J] en daarvoor bij overname nog geen koopsom heeft betaald. Deze auto’s zijn later weer teruggegeven aan [J], aldus belanghebbende. Deze stelling van belanghebbende komt overeen met de gegevens in de Databank Auto. Het Hof acht de Inspecteur - zonder nader onderzoek bij [J] - daarom niet in zijn bewijs geslaagd dat de aankoopprijzen van de Mini Cooper en de Citroën Nemo tot de omzet van 2015 gerekend moeten worden.

Belanghebbende heeft ten aanzien van de Volkswagen Golf verklaard dat deze auto gekocht is door zijn voormalig vriendin [X] en slechts enkele dagen - uit praktische overwegingen - op zijn naam is gesteld. Deze verklaring wordt onder meer ondersteund door het verzekeringsbewijs ten name van [X] dat belanghebbende heeft verstrekt. Gelet op deze gemotiveerde betwisting is de Inspecteur er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de aankoopprijs van de Volkswagen Golf tot de omzet van 2015 moet worden gerekend.

De stellingen die belanghebbende ten aanzien van de Audi Q3 heeft ingenomen acht het Hof onaannemelijk, aangezien de verklaringen van belanghebbende en de twee partners waarmee hij deze auto zou hebben aangeschaft op diverse punten van elkaar afwijken, soms innerlijk tegenstrijdig zijn en er overigens door hen niet consistent is verklaard. Voor de bepaling van de waarde van deze auto is de Inspecteur terecht uitgegaan van de gegevens die belanghebbende zelf heeft aangeleverd bij de indiening van de aangifte BPM van 19 november 2015. Om die reden verbindt het Hof ook geen gevolgen aan het gegeven dat de Inspecteur heeft verzuimd de factuur van de latere verkoop van deze auto op 7 juli 2016 te overleggen. Anders dan de Inspecteur heeft gesteld, is hij bij bepaling van de waarde van deze auto echter niet uitgegaan van de ingediende aangifte BPM, maar van de taxatie die [D] Expertise- en Taxatiebureau heeft verricht voor belanghebbende ten behoeve van de door belanghebbende ingediende aangifte BPM van 19 november 2015. In die taxatie is de (inkoop)waarde van de auto in onbeschadigde staat weliswaar gesteld op

€ 16.500, maar gelet op de aanwezige schade door de taxateur uiteindelijk bepaald op

€ 12.000. Het Hof zal dan ook van die laatste waarde uitgaan.

Ten aanzien van de Volkswagen Polo heeft belanghebbende gesteld dat hij die auto heeft gekocht van Autobedrijf [E] en ook aan dat autobedrijf heeft teruggeven. Deze beide stellingen komen niet overeen met de gegevens uit de Databank Auto waaruit blijkt dat de Volkswagen Polo afkomstig was van [J] en in 2016 is geëxporteerd. Het Hof acht het daarom niet onredelijk om, zoals de Inspecteur heeft gedaan in het controlerapport, uit te gaan van de informatie van de RWD en Autoscout, en de waarde van de Audi Q3 en de Volkswagen Polo te rekenen tot de omzet. Gelet hierop dient de correctie wegens de aan- en verkoop van auto’s van € 41.500 (met inachtneming ov 18 van de uitspraak van de Rechtbank) te worden verminderd tot € 16.500 (inclusief omzetbelasting).

d. privégebruik auto

De Inspecteur heeft in verband met het privégebruik van diverse auto’s van de eenmanszaak een correctie bepleit van € 5.000. Uit praktische overwegingen is de Inspecteur uitgegaan van een gemiddelde cataloguswaarde van € 20.000 vermenigvuldigd met het bijtellingspercentage van 25% (artikel 3.20 Wet IB 2001, tekst 2015). Ter zitting bij de Rechtbank heeft de voormalig gemachtigde van belanghebbende erkend dat er een bijtelling wegens privégebruik van € 5.000 in aanmerking moet worden genomen. Belanghebbende kan derhalve in hoger beroep - zoals ook onder 4.4.a is overwogen gelet op het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK6885, BNB 2010/71 - deze correctie niet meer bestrijden. Het Hof is daarom van oordeel dat er terecht een correctie ter zake van het privégebruik van één auto is toegepast.

e. uitkering

De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende in 2015 een uitkering van het Uwv van € 2.605 heeft genoten en daarbij gewezen op het renseignement van het Uwv. Een kopie van het renseignement behoort tot de gedingstukken. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur hiermee aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in 2015 inkomsten van het Uwv heeft ontvangen. De niet-onderbouwde ontkenning van belanghebbende van de ontvangst van de uitkering is onvoldoende om anders te oordelen.

4.5.

Op grond van hetgeen hiervóór is overwogen komt het Hof tot het oordeel dat de Inspecteur de correcties tot een bedrag van € 100.371, inclusief omzetbelasting, aannemelijk heeft gemaakt. Het Hof stelt de belastbare winst uit onderneming als volgt vast:

Voorlopig resultaat € 50.801

Contant gestorte bedragen € 17.326

exclusief omzetbelasting

Inkoopwaarde auto’s € 13.636

exclusief omzetbelasting

Bijtelling privégebruik € 5.000

Winst uit onderneming € 86.763

Zelfstandigenaftrek € 7.280 -/-

MKB-winstaftrek € 11.127 -/-

Belastbare winst uit onderneming € 68.356

Het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt derhalve vastgesteld op € 70.961, bestaande uit de belastbare winst uit onderneming (€ 68.356) en de uitkering van het Uwv (€ 2.605). Uit deze conclusie volgt dat het bijdrage-inkomen hoger is dan het maximum van € 51.976 zoals dat voor de Zvw in 2015 gold. De bijdrage Zvw ondergaat daarom geen wijziging ten opzichte van de aanslag Zvw.

Boete

4.6.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende op basis van artikel 67d, lid 1, AWR een boete opgelegd van € 19.503, zijnde 50% van de verschuldigde belasting. De Inspecteur heeft gesteld dat het aan opzet te wijten is dat belanghebbende geen aangifte heeft gedaan.

4.6.2.

Op grond van artikel 67d, lid 1, AWR kan de Inspecteur een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid van dat artikel omschreven grondslag voor de boete, indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan. Op grond van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) bedraagt de boete bij opzet in beginsel 50% en kan de Inspecteur rekeninghouden met strafverminderende en strafvermeerderende omstandigheden.

4.6.3.

Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.3.2 kan het belanghebbende niet worden verweten dat hij de vereiste aangifte niet heeft gedaan omdat hij niet op de juiste wijze is aangemaand door de Inspecteur. Dat leidt tot de gevolgtrekking dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat het aan opzet is te wijten dat belanghebbende geen aangifte heeft ingediend. Het Hof zal daarom de boetebeschikking vernietigen.

Belastingrente

4.7.

Aangezien de aanslag verminderd wordt, dient de beschikking belastingrente dienovereenkomstig te worden verminderd.

Immateriële schade

4.8.1.

Belanghebbende heeft - voor het eerst in hoger beroep - verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn bij de behandeling van de onderhavige zaak.

4.8.2.

Voor de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied indien de Rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. In deze termijn is de duur van de bezwaarfase inbegrepen. De in dit verband in aanmerking te nemen termijn begint als regel te lopen op het moment waarop de Inspecteur het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de hoofdzaak. Voor de berechting van de zaak in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat het Hof uitspraak doet binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld (HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140).

4.8.3.

In het onderhavige geval heeft te gelden dat de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld naar de stand van het geding ten tijde van de uitspraak op het hoger beroep, waarbij de duur van de totale procedure tot dan toe in ogenschouw wordt genomen. Een voortvarende behandeling van het hoger beroep kan in een zodanig geval dan ook ertoe leiden dat de overschrijding van de redelijke termijn door het bestuursorgaan en/of de rechtbank wordt gecompenseerd (HR 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3562, BNB 2015/43).

4.8.4.

Het Hof stelt vast dat na de ontvangst van het bezwaarschrift op 11 september 2017 tot de datum van de uitspraak van de Rechtbank op 15 juli 2020 twee jaar en tien maanden zijn verstreken. Na ontvangst van het hogerberoepschrift op 28 augustus 2020 tot de datum van deze uitspraak is acht maanden verstreken. De totale procedure heeft derhalve drie jaar en ongeveer zes maanden geduurd. Aldus is de overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep door de voortvarende behandeling in hoger beroep gecompenseerd. Dat betekent dat de redelijke termijn niet is overschreden en belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van immateriële schade.

Slotsom

4.9.

Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

5.1.

Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in hoger beroep. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 534 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift met een waarde per punt van € 534, een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

5.2.

Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 131 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

-

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen over de proceskosten en het griffierecht;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.961 en een bijdrage-inkomen van € 49.371;

-

vermindert de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig;

-

vernietigt de boetebeschikking;

-

veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 534; en

-

bepaalt dat de Inspecteur aan belanghebbende het voor het Hof betaalde griffierecht van € 131 vergoedt.

Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, H.A.J. Kroon en G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 30 maart 2021 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;

b. - de dagtekening;

c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. - de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.