Gerechtshof Den Haag, 15-04-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:743, BK-20/00677
Gerechtshof Den Haag, 15-04-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:743, BK-20/00677
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 15 april 2021
- Datum publicatie
- 3 mei 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2021:743
- Zaaknummer
- BK-20/00677
Inhoudsindicatie
Artikel 6.17 Wet IB 2001; heeft belanghebbende specifieke zorgkosten aannemelijk gemaakt?; overmacht; chronische ziekten, algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-20/00677
in het geding tussen:
(gemachtigde: H.A.J. Kalsbeek)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 26 augustus 2020, nummer SGR 19/7813.
Procesverloop
Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.984 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 81 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 131. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 26 februari 2021 een nader stuk ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 maart 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft voor het jaar 2017 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.628. In de aangifte zijn de volgende specifieke zorgkosten vermeld:
Specifieke zorgkosten |
Bedrag |
Medicijnen |
€ 1.844 |
Hulpmiddelen |
€ 935 |
Kleding en beddengoed |
€ 600 |
Genees- en heelkundige hulp |
€ 3.979 |
Totaal |
€ 7.358 |
Drempel |
-/- €1.002 |
Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten |
€ 6.356 |
Bij het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur € 300 aan kosten voor kleding en beddengoed als specifieke zorgkosten aangemerkt en bij de uitspraak op bezwaar € 381 aan vervoerskosten. Vanwege de drempel van € 1.002 heeft dit niet ertoe geleid dat uitgaven voor specifieke zorgkosten als persoonsgebonden aftrek in aanmerking zijn genomen.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende overwogen:
“Beoordeling van het geschil
3. De bewijslast dat recht bestaat op aftrek van specifieke zorgkosten rust op [belanghebbende]. Dat [belanghebbende] (al dan niet door overmacht) niet meer over bewijsstukken beschikt, maakt niet dat hij geen bewijs meer hoeft te leveren. Dat ligt in zijn risicosfeer en bovendien had hij bijvoorbeeld opnieuw bewijsstukken kunnen opvragen bij zorgverleners. [De Inspecteur] heeft hem hier ook op gewezen.
4. Met wat [belanghebbende] heeft aangevoerd en overgelegd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten. Kosten die door de zorgverzekeraar zijn vergoed, komen niet voor aftrek in aanmerking. Hieronder vallen de op het overzicht van de zorgverzekeraar vermelde kosten voor beenkousen, gebitsframe en vergoede medicijnen. Kosten voor een leesbril, verblijfskosten, reiskosten voor ziekenbezoek aan een schoonzus en eigen risico komen op grond van de wet niet voor aftrek in aanmerking. Voor de overige kosten heeft [belanghebbende] onvoldoende bewijs geleverd. Het verwijzen naar kosten gemaakt in latere jaren vormt geen bewijs voor 2017. Ook het overzicht van door de huisarts gestelde diagnoses is onvoldoende. Dit zegt immers niets over de omvang van de door [belanghebbende] gemaakte, en niet door de zorgverzekeraar vergoede, zorgkosten.
5. Van schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur acht de rechtbank geen sprake. Wettelijk bestaat slechts recht op aftrek als [belanghebbende] aannemelijk maakt dat hij kosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen en die kosten op hem hebben gedrukt. [De Inspecteur] heeft uitvoerig gemotiveerd waarom geen recht op aftrek bestaat en heeft [belanghebbende] meermaals in de gelegenheid gesteld de gestelde kosten aannemelijk te maken. Dat dit niet is gelukt, is niet aan [de Inspecteur] te wijten.
6. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente zijn geen gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat deze te hoog is.
7. Gelet op het voorgaande, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”