Home

Gerechtshof Den Haag, 14-04-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:755, BK-20/00660 en BK-20/00661

Gerechtshof Den Haag, 14-04-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:755, BK-20/00660 en BK-20/00661

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
14 april 2021
Datum publicatie
4 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:755
Zaaknummer
BK-20/00660 en BK-20/00661

Inhoudsindicatie

Artikelen 3.120, lid 1; 6.3, lid 1; 6.32, lid 1, Wet IB 2001.

Belanghebbende maakt de door de Inspecteur gecorrigeerde aftrekbare rente voor de eigen woning (2016), de uitgaven voor onderhoudsverplichtingen (partneralimentatie) en contante giften (2015 en 2016) niet aannemelijk.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-20/00660 en BK-20/00661

in het geding tussen:

(gemachtigde: E.J.M. van Daalhuizen)

en

(vertegenwoordigers: […] en […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 5 augustus 2020, nummers SGR 19/7566 en SGR 19/7567.

Procesverloop

2015 - 20/00660

1.1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2015 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.610 (de navorderingsaanslag 2015). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 359 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.1.2.

Bij uitspraak op bezwaar is de navorderingsaanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.203 en de belastingrente tot een bedrag van € 175.

2016 - 20/00661

1.2.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.898 (de aanslag 2016). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 247 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.2.

Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.612 en de belastingrente tot een bedrag van € 66.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van beide beroepen is eenmaal een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 131. De Inspecteur heeft een nader stuk ingediend, aangeduid als nader stuk/verweerschrift.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaken ter zitting van het Hof stond gepland voor 3 maart 2021. Belanghebbende en zijn gemachtigde hebben het Hof bij brief van 24 februari 2021 bericht niet ter zitting aanwezig te zijn. In hetzelfde schrijven hebben zij het Hof toestemming gegeven de zaak zonder zitting af te doen. De Inspecteur heeft daarop tevens toestemming gegeven de zaak zonder zitting te behandelen. Nu het Hof op basis van de gedingstukken voldoende is geïnformeerd, zal het Hof de zaak op de stukken afdoen.

Vaststaande feiten

2015

2.1.

Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2015 – voor zover van belang – de volgende aftrekposten opgevoerd:

(1) € 7.920 partneralimentatie aan [A] (de ex-partner);

(2) € 1.100 giften aan de Rooms Katholieke Kerk. Na toepassing van de drempel resteerde een aftrekbare gift van € 704.

2.2.

De aanslag IB/PVV 2015 is met dagtekening 18 november 2016 opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.986.

2.3.

Bij brief van 21 april 2018 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht nadere informatie te verstrekken over de onder 2.1 genoemde aftrekposten. Op 1 mei 2018 heeft de Inspecteur diverse stukken van belanghebbende ontvangen.

2.4.

Bij brief van 20 juni 2018 heeft de Inspecteur aangekondigd een navorderingsaanslag op te leggen, waarbij hij heeft meegedeeld het belastbaar inkomen uit werk en woning te verhogen met een bedrag van € 8.624 (€ 7.920 inzake de partneralimentatie en € 704 inzake de giften).

2.5.

Met dagtekening 6 oktober 2018 is de navorderingsaanslag opgelegd overeenkomstig de vooraankondiging.

2.6.

Na het tegen de navorderingsaanslag 2015 gemaakte bezwaar heeft belanghebbende bankafschriften over de periode 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015 overgelegd.

2.7.

Bij brief van 12 augustus 2019 heeft de Inspecteur meegedeeld dat hij op basis van de overgelegde stukken een bedrag van € 4.407 als aftrekbare uitgaven voor onderhoudsverplichtingen (partneralimentatie) in aanmerking zal nemen en dat hij de giften niet in aftrek zal toestaan aangezien hiervan geen bewijsstukken zijn overgelegd.

2.8.

Bij uitspraak op bezwaar van 22 oktober 2019 is het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot op € 35.203 (€ 39.610 – € 4.407).

2016

2.9.

Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2016 – voor zover van belang – de volgende aftrekposten opgevoerd:

(1) € 7.542 aftrekbare rente voor de eigen woning;

(2) € 8.040 partneralimentatie aan de ex-partner;

(3) € 1.200 giften aan de Rooms Katholieke Kerk. Na toepassing van de drempel resteerde een aftrekbare gift van € 812.

2.10.

Bij brief van 23 januari 2018 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht nadere informatie te verstrekken over de onder 2.9 genoemde aftrekposten.

2.11.

Bij brief van 20 juli 2018 heeft de Inspecteur zijn voornemen aangekondigd om van de aangifte af te wijken en het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.959 te verhogen met een bedrag van € 9.939 (€ 1.087 inzake de aftrekbare rente, € 8.040 inzake de partneralimentatie en € 812 inzake de giften).

2.12.

Met dagtekening 6 oktober 2018 is de aanslag 2016 opgelegd overeenkomstig de onder 2.11 genoemde brief.

2.13.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om nadere informatie. Belanghebbende heeft vervolgens bankafschriften van 2016 overgelegd.

2.14.

Bij brief van 12 augustus 2019 heeft de Inspecteur meegedeeld dat hij op basis van de overgelegde stukken een bedrag van € 7.286 als partneralimentatie in aanmerking zal nemen, dat de giften niet in aanmerking genomen zullen worden aangezien hiervan geen betalingswijzen zijn overgelegd en dat geen hoger bedrag aan hypotheekrente in aanmerking zal worden genomen dan bij de aanslagregeling is gedaan.

2.15.

Bij uitspraak op bezwaar van 22 oktober 2019 is het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot op € 32.612 (€ 39.898 – € 7.286).

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, overwogen:

Beoordeling van het geschil

Negatieve inkomsten uit eigen woning 2016

8. Op grond van artikel 3.120, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 is als eigenwoningrente aftrekbaar de rente van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld. Op grond van artikel 3.119a, eerste en derde lid, van de Wet IB 2001 is de eigenwoningschuld het totaal van de schulden die zijn aangegaan tot verwerving, verbetering en onderhoud van de eigen woning.

9. [Belanghebbende], op wie de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij het geld van de onder 3 genoemde lening heeft gebruikt voor de aanschaf, de verbetering of het onderhoud van de eigen woning. Hij heeft geen stukken overgelegd die dit onderbouwen. Daarom is het bedrag van € 1.085 niet aftrekbaar als kosten van de eigen woning. [De Inspecteur] heeft terecht de in aftrek gebrachte rente met dit bedrag gecorrigeerd.

Onderhoudsverplichtingen 2015 en 2016

10. Ingevolge artikel 6.1, eerste en tweede lid, Wet IB 2001 bestaat persoonsgebonden aftrek onder andere bestaat uitgaven voor onderhoudsverplichtingen. De bewijslast dat recht bestaat op een aftrekpost rust op [belanghebbende]. Uit de door [belanghebbende] overlegde bankafschriften volgt dat [belanghebbende] respectievelijk € 4.407 en € 7.286 aan zijn ex-partner heeft overgemaakt in het kader van een onderhoudsverplichting. De bankafschriften met volgnummers 1 tot en met 6 van 2015 en salarisstroken van begin 2015 heeft [belanghebbende] niet overgelegd. [Belanghebbende] heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij meer heeft betaald aan alimentatie dan de bedragen vermeld op de wel overgelegde bankafschriften.

11. [Belanghebbende] heeft ter zitting gesteld dat hij nadere bewijsstukken aan [de Inspecteur] heeft gestuurd, waarmee hij de gehele aftrekpost aannemelijk heeft gemaakt. Los van de vraag of deze stelling van [belanghebbende] juist is, is hij daarna nog ruimschoots in de gelegenheid gesteld om de bewijstukken aan te leveren. [Belanghebbende] heeft ook in beroep geen nadere bewijsstukken overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Inspecteur] de aftrek wegens onderhoudsverplichting dan ook terecht gecorrigeerd met € 3.513 (2015) en € 754 (2016).

Aftrek giften 2015 en 2016

12. De bewijslast voor aftrekbare giften op grond van artikel 6.32 van de Wet IB 2001 rust ook op [belanghebbende]. Met het enkel overleggen van bankafschriften met daarop contante bankopnamen die volgens [belanghebbende] zijn gebruikt om de giften te doen is [belanghebbende] niet in zijn bewijslast geslaagd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Inspecteur] terecht geen giftenaftrek toegestaan.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing