Gerechtshof Den Haag, 09-06-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1034, BK-21/00425
Gerechtshof Den Haag, 09-06-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1034, BK-21/00425
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 9 juni 2022
- Datum publicatie
- 14 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2022:1034
- Zaaknummer
- BK-21/00425
Inhoudsindicatie
Bezwaar niet-ontvankelijk; tweede bezwaarschrift; indiening bezwaar na uitspraak op bezwaar; gesloten stelsel van rechtsmiddelen; doorzendplicht; goede procesorde online zitting.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-21/00425
in het geding tussen:
(gemachtigde: D.A.N. Bartels)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 13 april 2021, nummer ROT 20/3885.
Procesverloop
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2019 (de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 495.000 (de beschikking). Tegelijk met deze beschikking is de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Dordrecht voor het jaar 2020 (de aanslag) opgelegd.
De gemachtigde van belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Van deze uitspraak op bezwaar is belanghebbende in beroep gegaan bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 48 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof . In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 134. Belanghebbende heeft een beroep op betalingsonmacht inzake griffierecht gedaan. Van de zijde van de Heffingsambtenaar is geen verweerschrift ontvangen. Bij brieven met dagtekening 23 augustus 2021 en 2 augustus 2021 heeft de gemachtigde van belanghebbende nadere geschriften inzake betalingsonmacht ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 april 2022. Partijen hebben deelgenomen aan de zitting via MS Teams, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Uit overwegingen van proceseconomie is deze zaak mede met instemming van partijen tegelijk behandeld met de zaak geregistreerd onder rolnummer BK-21/00426.
Feiten
Belanghebbende heeft op 24 maart 2020 digitaal via de gemeentelijke website tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft belanghebbende de ontvangst van diens bezwaarschrift bij brief van 1 april 2020 bevestigd. Bij uitspraak op bezwaar van 16 april 2020 heeft de Heffingsambtenaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief gedagtekend 8 april 2020, blijkens het poststempel verzonden op 8 juni 2020 en per post door de Heffingsambtenaar ontvangen op 10 juni 2020, nogmaals tegen de aan belanghebbende gegeven beschikking en opgelegde aanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 12 juni 2020 heeft de Heffingsambtenaar dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Van deze uitspraak op bezwaar is belanghebbende in beroep gegaan bij de Rechtbank.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
”1. Verweerder heeft de gemachtigde van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. De gemachtigde van eiser heeft bij bezwaarschrift gedagtekend 8 april 2020, ontvangen door verweerder op 10 juni 2020, bezwaar gemaakt tegen de aanslag van 29 februari 2020. Eiser heeft eerder, op 24 maart 2020, bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Het is op grond van het gesloten stelsel van de Algemene wet bestuursrecht niet mogelijk twee keer tegen hetzelfde besluit bezwaar te maken. Aan het oordeel of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, komt de rechtbank niet toe. De stelling van de gemachtigde van eiser dat eiser de aanslag niet eerder heeft ontvangen dan kort voor het door gemachtigde ingediend bezwaar kan hier niet aan afdoen en die stelling is overigens kennelijk onjuist, nu eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt en in zijn bezwaarschrift van 24 maart 2020 het aanslagnummer heeft vermeld.
2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”