Home

Gerechtshof Den Haag, 09-06-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1035, BK-21/00426

Gerechtshof Den Haag, 09-06-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1035, BK-21/00426

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
9 juni 2022
Datum publicatie
14 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:1035
Zaaknummer
BK-21/00426

Inhoudsindicatie

Beroep niet-ontvankelijk; te laat ingediend beroepschrift; goede procesorde online zitting.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-21/00426

in het geding tussen:

(gemachtigde: D.A.N. Bartels)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 13 april 2021, nummer ROT 20/4337.

Procesverloop

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2019 (de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 495.000 (de beschikking). Tegelijk met deze beschikking is de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Dordrecht voor het jaar 2020 (de aanslag) opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft digitaal via de gemeentelijke website tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Van deze uitspraak op bezwaar is belanghebbende in beroep gegaan bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 48 geheven. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 134. Belanghebbende heeft een beroep op betalingsonmacht inzake griffierecht gedaan. Van de zijde van de Heffingsambtenaar is geen verweerschrift ontvangen. Bij brieven met dagtekening 23 augustus 2021 en 2 augustus 2021 heeft de gemachtigde van belanghebbende nadere geschriften inzake betalingsonmacht ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 april 2022. Partijen hebben deelgenomen aan de zitting via MS Teams, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

1.6.

Uit overwegingen van proceseconomie is deze zaak mede met instemming van partijen tegelijk behandeld met de zaak geregistreerd onder rolnummer BK 21/00425.

Feiten

2. De Heffingsambtenaar heeft op 16 april 2020 uitspraak op bezwaar gedaan. Het door de gemachtigde van belanghebbende ingediende beroepschrift tegen deze uitspraak is op 17 augustus 2020 door de Rechtbank ontvangen.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:

”Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft het beroepschrift van de gemachtigde van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van 16 april 2020 op 17 augustus 2020 en dus buiten de beroepstermijn van zes weken ontvangen. De gemachtigde van eiser heeft in het beroepschrift vermeld dat hij de beslissing op bezwaar "geruime tijd nadien" heeft ontvangen en desgevraagd in een brief van 28 augustus 2020 vermeld dat hij de uitspraak op bezwaar van 16 april 2020 "nooit/nimmer eerder" heeft mogen ontvangen. De gemachtigde van eiser heeft geen datum genoemd waarop hij de uitspraak op bezwaar heeft ontvangen. Bovendien kon de gemachtigde van eiser op de hoogte zijn van deze uitspraak op bezwaar van 16 april 2020, door de vermelding ervan in een uitspraak op bezwaar van 12 juni 2020 (ROT 20/3885). Blijkens het beroepschrift van 21 juli 2020 van de gemachtigde van eiser in die zaak, was hij in ieder geval op 21 juli 2020.op de hoogte van de uitspraak op bezwaar van 16 april 2020, maar heeft de gemachtigde van eiser daarop geen actie ondernomen. In die zaak heeft de gemachtigde van eiser de ontvangst door eiser van de(zelfde) aanslag (als in deze procedure) ontkend, terwijl eiser zelf tijdig bezwaar had gemaakt. De ontkenning van de gemachtigde van eiser van de ontvangst (daags na) de verzenddatum van de uitspraak op bezwaar van 16 april 2020 is niet aannemelijk. De termijnoverschrijding is dan ook niet verschoonbaar.

2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Nu geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het geschil

Proceskosten

Beslissing