Gerechtshof Den Haag, 14-06-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1040, BK-21/00829 tot en met BK-21/00831
Gerechtshof Den Haag, 14-06-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1040, BK-21/00829 tot en met BK-21/00831
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 14 juni 2022
- Datum publicatie
- 13 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2022:1040
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2021:11231, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-21/00829 tot en met BK-21/00831
Inhoudsindicatie
Art. 3.111, lid 3, Wet IB 2001; art. 3.120, lid 1, Wet IB 2001; art. 3.119a, lid 1, Wet IB 2001; Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 26 november 2014, nr. BLKB2014/1947M, Stcrt. 2014, 34403. Belanghebbende heeft in 2009 twee woningen gekocht. Hij wil overgaan tot sloop en tot nieuwbouw van één woning. In geschil is of in 2013 en 2014 sprake is van een woning in aanbouw onder de eigenwoningregeling, zodat de hypotheekrente in aftrek kan worden gebracht. De vraag is of voldoende concrete stappen zijn gezet waaruit naar redelijke verwachting valt aan te nemen dat de bouwwerkzaamheden binnen afzienbare tijd gaan beginnen.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-21/00829 tot en met BK-21/00831
in het geding tussen:
(gemachtigde: M.H. Verhoef)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 4 augustus 2021, nummers SGR 20/6474 tot en met SGR 20/6476.
Procesverloop
Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar (onder meer) een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.419 (de navorderingsaanslag 2013). Voorts is bij beschikking een bedrag van € 2.690 aan belastingrente in rekening gebracht (belastingrente 2013).
Aan belanghebbende is over het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar (onder meer) een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.181 (de navorderingsaanslag 2014). Voorts is bij beschikking een bedrag van € 2.325 aan belastingrente in rekening gebracht (belastingrente 2014).
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV opgelegd naar (onder meer) een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 77.797 (de aanslag 2015). Voorts is bij beschikking een bedrag van € 2.027 aan belastingrente in rekening gebracht (belastingrente 2015).
Belanghebbende heeft tegen de (navorderings)aanslagen bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de navorderingsaanslagen 2013 en 2014 afgewezen, het bezwaar tegen de aanslag 2015 gedeeltelijk toegewezen en het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen. Bij beschikking van 18 september 2020 heeft de Inspecteur de aanslag 2015 overeenkomstig de uitspraak op bezwaar verminderd tot een naar (onder meer) een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.212. De belastingrente 2015 is dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht van € 48 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Van de zijde van belanghebbende is op 22 april 2022 een nader stuk ingekomen.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 mei 2022, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende woonde de onderhavige jaren aan de [adres 1] in [woonplaats] .
Op 15 oktober 2009 heeft belanghebbende de eigendom van twee woningen met een tuinperceel, gelegen in een voormalig hofje aan de [adres 2] in [woonplaats] verkregen tegen een koopprijs van € 440.000. Belanghebbende heeft de aankoop van [adres 2] gefinancierd met een lening van [A B.V.] (BV), van welke BV belanghebbende (middellijk) 100% aandeelhouder is. Na aankoop van [adres 2] bleek dat de woningen zich bevonden op zes verschillende percelen, waarvan er drie in gedeelde eigendom waren. Belanghebbende heeft deze percelen op 1 september 2010, 1 december 2011 en op 24 juni 2013 in eigendom verkregen. Op 1 december 2011 heeft belanghebbende de eigendom van de woning aan de [adres 3] verkregen tegen een koopprijs van € 730.000.
Op 7 mei 2010 heeft belanghebbende een aanvraag tot een beginseluitspraak ingediend bij de gemeente Den Haag voor het bouwplan [adres 2] . Deze aanvraag is door de gemeente gehonoreerd. Belanghebbende heeft in december 2010 een vergunningaanvraag, vergezeld van het door de architect ontworpen bouwplan, ingediend voor het slopen, saneren, bouwen en kappen in het kader van het bouwen van een woning aan de [adres 2] .
De gemeente Den Haag heeft eind 2010 een nieuw bestemmingsplan Zeeheldenkwartier gepubliceerd, zonder daarin het bouwplan van belanghebbende mee te nemen. Op 23 mei 2011 heeft de gemeente het bouwplan van belanghebbende alsnog opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Tegen het nieuwe bestemmingsplan heeft een aantal omwonenden bezwaar en beroep aangetekend. Op 13 maart 2012 heeft de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de door de omwonenden ingediende verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van het bestemmingsplan, afgewezen. Bij uitspraak van 12 december 2012 heeft de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de bezwaren van de omwonenden in de bodemprocedure tegen het bestemmingsplan ongegrond verklaard. De gemeente Den Haag heeft op 10 april 2012 ter zake van [adres 2] een omgevingsvergunning aan belanghebbende verleend, waartegen bezwaren zijn ingediend. De bezwaren tegen de omgevingsvergunning zijn bij besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van 15 maart 2013 ongegrond verklaard, waarna de rechtbank Den Haag op 23 oktober 2013 het hiertegen gerichte beroep ongegrond heeft verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. Belanghebbende is daarna gestart met de voorbereidingen van de bouw van [adres 2] , zoals het selecteren van bouwmaterialen, het uitwerken van het ontwerp tot bestektekeningen, het maken van berekeningen van een constructeur en het opvragen van offertes bij aannemers.
Bij brief van 19 oktober 2011 heeft de gemeente Den Haag de bewoners van onder meer de [straat adres 2] geïnformeerd dat de funderingspalen van de kademuren in slechte staat zijn en dat aanvullend onderzoek nodig is. Tevens is in deze brief vermeld dat een aantal delen van de kademuur van de [straat adres 2] niet sterk genoeg is om auto’s op te parkeren, waardoor, totdat de kademuur is vervangen, ongeveer 10 parkeerplaatsen op de [straat adres 2] komen te vervallen. Bij brief van 13 maart 2012 is de bewoners meegedeeld dat de kademuren tijdelijk worden versterkt waardoor de vervallen parkeerplaatsen weer worden teruggebracht en dat nadat het project [adres 4] is afgerond, de kademuren definitief worden vervangen. Bij brief van 11 mei 2012 heeft de gemeente Den Haag belanghebbende geïnformeerd dat er een omgevingsvergunning is afgegeven voor de uitvoering van het project [adres 4] en dat de bouwwerkzaamheden rond de zomer van 2012 starten en eind 2014 gereed zijn.
Bij brief van 3 september 2012 heeft de gemeente Den Haag bewoners en omwonenden geïnformeerd over de uitvoering van het project [adres 4] . De brief luidt als volgt:
“Op 1 oktober start de gemeente met het herstel van de historische gracht en de bouw van een volautomatische autoberging (VAB) aan de [adres 4] , in het deel tussen de [adres 5] en de [adres 6] .(…)
Als voorbereiding op de bouw van de gracht en de autoberging zijn in 2011 een aantal werkzaamheden uitgevoerd om het gebied bouwrijp te maken. In oktober 2012 start de daadwerkelijke bouw van de gracht en de ondergrondse autoberging.
Vanaf 1 oktober zal het gebied ingericht worden als werkterrein. Dat betekent dat er vanaf die datum niet meer geparkeerd kan worden. (…)
Begin 2015 zal de historische gracht in ere hersteld zijn en wordt de autoberging in gebruik genomen.
(…)
Uitvoering en planning
De volgende werkzaamheden worden vanaf 1 oktober uitgevoerd:
- Inrichten van het werkterrein. (…)
- Aanbrengen van twee hulpbruggen ter hoogte van de [adres 7] en de [straat adres 2] nr. […] . (…)
Half november start vervolgens de bouw van de garage. De eerste actie is het slopen van de oude kademuren en het aanbrengen van de damwanden.”
Belanghebbende heeft in een e-mailbericht van 18 april 2020, waarin een overzicht is opgenomen van het verloop [adres 2] , geschreven, dat vanwege de uitvoering van het project [adres 4] bouwverkeer voor het bouwplan [adres 2] niet mogelijk bleek tot de parkeergarage medio 2015 klaar was.
In juni 2015 heeft belanghebbende de opdracht gegeven om de sloop en nieuwbouw van [adres 2] te realiseren. Bij brief van 22 juni 2015 heeft de aannemer de omwonenden van [adres 2] geïnformeerd dat de sloopwerkzaamheden op 25 juni 2015 gaan beginnen. Op 6 juli 2015 zijn de sloopwerkzaamheden aan [adres 2] gestart. In augustus 2015 zijn de woningen [adres 2] gesloopt.
Op 4 december 2015 heeft belanghebbende een aannemingsovereenkomst gesloten met een aannemer ter zake van de sanering van de grond en de bouw van het woonhuis [adres 2] . In de aannemingsovereenkomst is als startdatum 11 januari 2016 aangehouden. De totale aanneemsom bedraagt € 3.025.000 (inclusief omzetbelasting).
Bij brief van 11 januari 2016 heeft de architect, namens belanghebbende, de omwonenden van [adres 2] geïnformeerd dat in februari 2016 de werkzaamheden voor [adres 2] verder gaan. Daarbij is vermeld dat de daaraan voorafgaande periode intensief overleg is gevoerd met de gemeente over de (on)mogelijkheden van de fysieke belasting van de kade en de afstemming van de bouwplannen van belanghebbende met die van de gemeente voor de renovatie van de [straat adres 2] . De brief vermeldt dat de gemeente inmiddels goedkeuring heeft verleend voor de kraanopstelling. Verder is in de brief een planning van de werkzaamheden opgenomen.
Bij brief van 28 januari 2016 van de gemeente Den Haag aan de “bewoners en ondernemers van en in de omgeving [adressen] ”, is belanghebbende geïnformeerd dat uit recent onderzoek is gebleken dat de kademuur aan de [straat adres 2] verder is verslechterd en dat het nodig is de belasting van de kademuur te verminderen. De gemeente heeft uit veiligheidsoverwegingen besloten om vanaf 1 februari 2016 een parkeerverbod in te stellen langs de kademuren van onder meer de [straat adres 2] . Op 26 oktober 2018 is de gerenoveerde kade opgeleverd.
Belanghebbende heeft de planning van de bouwwerkzaamheden (zie 2.8) aan [adres 2] in verband met de renovatie van de [straat adres 2] uitgesteld. Belanghebbende heeft in het voorjaar van 2017 besloten zijn bouwplannen te staken en [adres 2] te verkopen. De woningen zijn na een periode van stille verkoop, in 2018 publiekelijk te koop aangeboden. Op 4 december 2019 is [adres 2] verkocht.
Belanghebbende heeft vanaf het jaar 2009, naast de door hem bewoonde woning aan de [adres 1] , [adres 2] als eigen woning in zijn aangiften IB/PVV opgenomen en de daarop betrekking hebbende hypotheekrente in aftrek gebracht. Belanghebbende heeft voor de onderhavige jaren ter zake van [adres 2] een bedrag van respectievelijk € 25.272 (2013), € 26.059 (2014) en € 29.742 (2015) aan hypotheekrente in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2013 en 2014 in overeenstemming met de aangifte opgelegd.
Bij de behandeling van de aangifte IB/PVV 2015 is afgeweken met betrekking tot de in aftrek gebrachte hypotheekrente ter zake van [adres 2] . In vervolg op de niet in aftrek toegestane hypotheekrente [adres 2] zijn de navorderingsaanslagen 2013 en 2014 opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is (nader) vastgesteld op respectievelijk € 74.419 (2013), € 75.181 (2014) en € 77.797 (2015). Bij uitspraak op bezwaar voor het jaar 2015 heeft de Inspecteur [adres 2] vanaf 6 juli 2015 (het moment van aanvang van de sloopwerkzaamheden) als eigen woning aangemerkt en alsnog een bedrag van € 14.585 (179 dagen = 179/365 x € 29.742) aan hypotheekrente in aftrek toegestaan. Het belastbare inkomen uit werk en woning voor het jaar 2015 is verminderd tot op € 63.212 en verder is de beschikking belastingrente 2015 dienovereenkomstig verminderd.