Home

Gerechtshof Den Haag, 02-02-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:136, BK-21/00219

Gerechtshof Den Haag, 02-02-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:136, BK-21/00219

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
2 februari 2022
Datum publicatie
21 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:136
Zaaknummer
BK-21/00219

Inhoudsindicatie

WOZ. Waarde woning. Beroep op betalingsonmacht. Vergoeding van immateriële schade.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-21/00219

in het geding tussen:

(gemachtigde: D.A.N. Bartels)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 19 februari 2021, nummer SGR 20/754.

Procesverloop

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2018 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 945.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2019 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen (de aanslag) van de gemeente Noordwijk.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 48 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 134. Belanghebbende heeft bij brieven van 1 juni 2021 en 14 juni 2021 een beroep op betalingsonmacht inzake griffierecht gedaan. Dit beroep op betalingsonmacht is afgewezen bij brief van 1 juli 2021, omdat geen gegevens over de financiële omstandigheden van belanghebbende zijn verstrekt. Belanghebbende heeft daarna bij brieven van 5 juli 2021 en 19 juli 2021 weer een beroep op betalingsonmacht gedaan. In de brief van 4 augustus 2021 heeft het Hof meegedeeld dat de beroepen zijn afgewezen en dat een volgend beroep op betalingsonmacht niet in behandeling wordt genomen. Bij brief van 23 augustus 2021 heeft belanghebbende wederom een beroep op betalingsonmacht gedaan. Dit beroep is niet in behandeling genomen. Het griffierecht is uiteindelijk betaald. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Op 1 december 2021 heeft het Hof van belanghebbende een nader stuk met bijlagen ontvangen.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 december 2021. Partijen hebben deelgenomen aan de zitting via Skype, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een vrijstaande woning met een voorraadkelder. De inhoud van de woning is ongeveer 908 m3 en de inhoud van de voorraadkelder is ongeveer 327 m3. De oppervlakte van het perceel is ongeveer 445 m2. Het bouwjaar van de woning is 2015.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:

“5. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Eiser bepleit een

waarde van €919.000. Daartoe voert eiser -zakelijk weergegeven- aan dat de

vergelijkingsobjecten, gelet op de al dan niet aanwezige aanhorigheden, de bouwjaren en de

ligging, onvoldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Eiser voert verder aan dat er

onverklaarbare verschillen bestaan tussen de transactieprijzen van de vergelijkingsobjecten

en de voor die objecten vastgestelde WOZ-waarden. Ook stelt eiser zich op het standpunt

dat verweerder ten onrechte niet het verslag van de hoorzitting, het taxatieverslag, de

taxatiekaart en de grondstaffel heeft overgelegd. Ten slotte verzoekt eiser om een

vergoeding van immateriële schade.

6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond moet worden

verklaard. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder een taxatierapport

overgelegd, opgemaakt op 11 februari 2020 door [naam] , WOZ-taxateur. In dit

waarderapport is de waarde van de woning bepaald op € 945.000. Naast gegevens van de

woning, bevat het gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten.

7. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning

bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en

onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak

in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen

nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de

meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak

meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3,

blz. 44).

8. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op

een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar liet oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet

op het door hem overgelegde taxatierapport en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd,

hierin geslaagd. Naar volgt uit het taxatierapport en de daarbij gevoegde matrix, is de

waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking

met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn, te weten [adres 2]

(verkocht op 28 juli 2017 met transactieprijs € 976.000), [adres 3] (verkocht op

31 januari 2018 met transactieprijs € 1.179.000) en [adres 4] (verkocht op

28 juni 2018 met transactieprijs € 1.050.000). De rechtbank acht deze objecten, gelet op de

bouwkenmerken, de inhoud, de oppervlakte en de ligging, goed vergelijkbaar met de

woning. Dat de woning, anders dan de vergelijkingsobjecten, niet beschikt over dakkapellen

en/of een garage, maakt, anders dan eiser stelt, niet dat deze onvoldoende vergelijkbaar zijn.

Uit de verkoopprijzen van deze vergelijkingsobjecten vloeien kubieke meterprijzen van

respectievelijk € 799 ( [adres 2] ), € 740 ( [adres 3] ) en € 783 ( [adres 4]

) voort. Uit de matrix blijkt verder dat verweerder bij de vergelijking van de kubieke

meterprijzen diverse correcties heeft toegepast vanwege de verschillen in objectkenmerken

tussen de vergelijkingsobjecten en de woning. Zo is rekening gehouden met het feit dat het

object [adres 2] een mindere doelmatigheid (5% correctie) heeft dan de woning,

dat het object [adres 3] een hoger voorzieningenniveau (10% correctie) heeft en dat

[adres 4] een betere kwaliteit/luxe (10% correctie) heeft. Nu verweerder bij de

waardering van de woning is uitgegaan van een kubieke meterprijs van € 684, een kubieke

meterprijs die aanzienlijk lager ligt dan de kubieke meterprijzen die voortvloeien uit de

verkoop van de andere vergelijkingsobjecten, ook nadat daarop de hiervoor genoemde

correcties zijn toegepast, kan niet worden gezegd dat de waarde in een onjuiste verhouding

staat tot de waarde van de vergelijkingsobjecten. Met het taxatierapport en de matrix maakt

verweerder dan ook aannemelijk dat bij de herleiding van de aan de woning toegekende

waarde uit de bij de verkoop van de in het taxatierapport genoemde vergelijkingsobjecten

behaalde verkoopprijzen, in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen

de vergelijkingsobjecten en de woning wat betreft onder meer inhoud, kaveloppervlakte,

ligging en kwaliteit van de opstallen.

9. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, doet aan het hierboven gegeven oordeel niet af.

De ter zitting opgeworpen stelling dat de vergelijkingsobjecten een betere ligging hebben

heeft eiser, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, onvoldoende

aannemelijk gemaakt. Ook met de door eiser ter zitting aangevoerde omstandigheid dat de

kelder geen woonkelder, maar een voorraadkelder met een laag plafond is, heeft verweerder

voldoende rekening gehouden door deze tegen een aanzienlijk lagere kubieke meterprijs

(circa € 43) te waarderen. Eiser heeft verder slechts algemene en weinig inhoudelijk op de

onroerende zaken betrekking hebbende argumenten, zoals stikstofproblematiek,

zonnepanelen, hoogspanningsmasten en rompslomp, ingebracht, zonder aan te geven - als

een en ander al aan de orde is - welke invloed deze aspecten (kunnen) hebben op de

waardebepaling van de onderhavige objecten. De rechtbank gaat daaraan dan ook voorbij.

10. Eiser heeft voorts gewezen op de verschillen tussen de transactieprijzen en de

WOZ-waarden van de vergelijkingsobjecten. De rechtbank merkt hierover op dat doel en

strekking van de Wet WOZ meebrengen dat de waarde van een onroerende zaak voor elk

tijdvak (jaar) opnieuw wordt bepaald aan de hand van gerealiseerde verkoopcijfers van met

de woning vergelijkbare panden op of rond de voor het betreffende tijdvak geldende

waardepeildatum. De voor de vergelijkingsobjecten vastgestelde WOZ-waarden zijn, wat er

verder ook zij van de hoogte daarvan, niet relevant voor de waardebepaling van de WOZ-waarde

van de woning. Verweerder is terecht uitgegaan van de gerealiseerde

transactieprijzen. Evenmin kan in het kader van de waardering van de woning betekenis

toekomen aan het bedrag dat eiser in 2015 heeft besteed aan de verwerving van de grond en

de daaropvolgende realisatie van de opstallen.

11. Eiser heeft nog gesteld dat verweerder een (concept)verslag van de hoorzitting had

moeten overleggen. De rechtbank overweegt dat artikel 7:7 van de Algemene wet

bestuursrecht (Awb) bepaalt dat van het horen een verslag wordt gemaakt. Uit de

parlementaire geschiedenis van de Awb (MvT, Kamerstukken 1988/1989, 21 221, nr. 3, p.

15l) volgt echter dat daarvan kan worden afgeweken als uit de uitspraak op bezwaar blijkt

van hetgeen tijdens de hoorzitting is verhandeld. Nu in de uitspraak op bezwaar is vermeld

welke onderwerpen tijdens de hoorzitting aan de orde zijn geweest en welke standpunten

door partijen ten aanzien van die onderwerpen zijn ingenomen, blijkt daaruit voldoende van

hetgeen tijdens de hoorzitting is verhandeld en is verweerder niet gehouden een afzonderlijk

verslag van de hoorzitting over te leggen.

12. Eisers stellingen dat niet alle relevante grondstaffels, taxatieverslagen en

taxatiekaarten zijn ingebracht vindt geen steun in de feiten. Met betrekking tot de

grondstaffel en het taxatieverslag geldt dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat hij

deze op 17 juni 2019, derhalve vóór de hoorzitting, aan eiser heeft toegezonden. De

gegevens van de taxatiekaart, met daarop ook de gegevens van [adres 3] , zijn opgenomen

in de matrix bij het waarderapport dat bij het verweerschrift is overgelegd. Van strijd met de

goede procesorde is dan ook geen sprake.

13. Eiser heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens

overschrijding van de redelijke termijn. Deze termijn vangt aan op het moment waarop

verweerder het bezwaarschrift ontvangt, in dit geval op 13 mei 2019. De rechtbank doet

uitspraak op 19 februari 2021. Dat is binnen twee jaar na ontvangst van het bezwaarschrift.

Dat betekent dat de redelijke termijn voor de gezamenlijke behandeling van bezwaar en

beroep niet is overschreden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan eiser een

vergoeding voor immateriële schade toe te kennen.

14. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de waarde van

de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog is vastgesteld en is het beroep

ongegrond verklaard.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het geschil

Proceskosten

Beslissing