Gerechtshof Den Haag, 01-03-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:308, BK-21/00384, BK-21/00387 en BK-21/00388
Gerechtshof Den Haag, 01-03-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:308, BK-21/00384, BK-21/00387 en BK-21/00388
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 1 maart 2022
- Datum publicatie
- 21 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2022:308
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2021:4905, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:248
- Zaaknummer
- BK-21/00384, BK-21/00387 en BK-21/00388
Inhoudsindicatie
Bron van inkomen ontbreekt omdat geen sprake is van een objectieve voordeelsverwachting.
1043-project en FSV; de directe aanleiding voor het onderzoek naar belanghebbendes aangiften was een reguliere uitworpreden (negatieve ROW-inkomsten en aftrek zorgkosten) en niet code 1043 of opname in de FSV. De uitworp van belanghebbendes aangiften vormt geen onrechtmatige selectie.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-21/00384, BK-21/00387 en BK-21/00388
in het geding tussen:
en
(vertegenwoordiger: [A] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 7 april 2021, nrs. SGR 20/4929, SGR 20/4973 en SGR 20/5512.
Procesverloop
Jaar 2014
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.791 (de aanslag 2014).
Jaar 2015
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.916 (de aanslag 2015).
Jaar 2016
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.030 (de aanslag 2016).
Alle jaren
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de aanslagen 2014, 2015 en 2016 afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft éénmaal griffierecht geheven van € 48. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 134. De Inspecteur heeft op 29 juli 2021 een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend. Belanghebbende heeft op 7 januari 2022 en 18 januari 2022 per e-mail nadere stukken ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 19 januari 2022. De Inspecteur heeft voorafgaand aan de zitting per e-mail een pleitnotitie ingediend. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Na sluiting van het onderzoek heeft het Hof op 19 januari 2022 een e-mail van belanghebbende ontvangen. Het Hof beschouwt deze e-mail als verzoek tot heropening van het onderzoek. In hetgeen belanghebbende aanvoert, ziet het Hof geen aanleiding om tot heropening van het onderzoek over te gaan. Belanghebbende heeft geen grieven aangevoerd die niet eerder hadden kunnen worden aangevoerd. Deze e-mail zal daarom niet tot de gedingstukken worden gerekend en door het Hof buiten beschouwing worden gelaten.
Feiten
Per 1 januari 2014 is belanghebbende gestart met een schoonheidssalon aan huis, genaamd [naam] . De activiteiten bestonden uit schoonheidsverzorging, pedicures en manicures. Belanghebbende verrichtte deze activiteiten vanuit een kamer in haar huurwoning aan [adres] te [woonplaats] .
Op 26 augustus 2019 heeft belanghebbende haar aangiften IB/PVV voor de jaren 2014, 2015 en 2016 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 8.473, € 10.921 en € 12.599. Het inkomen in de aangiften IB/PVV voor deze jaren bestaat uit een uitkering van het UWV, een negatief resultaat uit overige werkzaamheden, een aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten en aftrekbare giften.
De Inspecteur heeft bij brieven van 11 oktober 2019 verzocht om nadere informatie naar aanleiding van de ingediende aangiften IB/PVV 2014, 2015 en 2016. Hierin heeft de Inspecteur onder meer verzocht om een toelichting op het resultaat uit overige werkzaamheden en een onderbouwing van de persoonsgebonden aftrek (specifieke zorgkosten en giften).
Belanghebbende heeft in reactie hierop de administratie van haar werkzaamheden en kopieën van diverse facturen met betrekking tot de jaren 2014, 2015 en 2016 overgelegd. Op 30 oktober 2019 heeft zij een e-mail verzonden met daarbij gevoegd diverse facturen met betrekking tot haar website. Zij heeft voorts facturen overgelegd met betrekking tot de geclaimde zorgkosten en een overzicht verstrekt van de giften gedaan in de jaren 2014, 2015 en 2016.
Het resultaat uit overige werkzaamheden (activiteiten van de schoonheidssalon) bedraagt volgens de ingediende aangiften IB/PVV voor de onderhavige jaren:
Jaar |
Omzet |
Kosten |
Resultaat |
2014 |
€ 50 |
€ 5.368 |
€ -/- 5.318 |
2015 |
€ 227 |
€ 3.222 |
€ -/- 2.995 |
2016 |
€ 147 |
€ 1.578 |
€ -/- 1.431 |
In de aangifte IB/PVV 2017 is een omzet van € 58 aangegeven en een netto resultaat uit overige werkzaamheden van € -/- 734. In de aangiften IB/PVV 2018 en 2019 is een omzet van nihil aangegeven en een netto resultaat uit overige werkzaamheden van respectievelijk € -/- 845 en € -/- 269.
Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV 2014, 2015 en 2016 heeft de Inspecteur het resultaat uit overige werkzaamheden gecorrigeerd.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder: