Gerechtshof Den Haag, 02-03-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:313, BK-19/00475
Gerechtshof Den Haag, 02-03-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:313, BK-19/00475
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 2 maart 2022
- Datum publicatie
- 9 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2022:313
- Formele relaties
- Eerste aanleg:, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-19/00475
Inhoudsindicatie
Navorderingsaanslag Vpb opgelegd aan een naar het recht van Guernsey opgerichte, niet meer bestaande vennootschap. Hoewel de enig aandeelhouder een liquidatie-uitkering heeft ontvangen, oordeelt het Hof dat het namens hem op naam van de vennootschap ingestelde bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat naar het recht van Guernsey de vereffening niet kan worden heropend op verzoek van of ten behoeve van de Inspecteur (vgl. HR 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK8288, BNB 2003/370).
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-19/00475
in het geding tussen:
(gemachtigden: R. van Scharrenburg en P.J. van Amersfoort)
en
(vertegenwoordiger: [F] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 20 juni 2019, nummer SGR 18/1079.
Procesverloop
Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 14.577.149. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vergrijpboete van € 3.634.286 opgelegd en een bedrag van € 1.035.014 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de navorderingsaanslag ongegrond verklaard, het bezwaar tegen de boetebeschikking gegrond verklaard en de vergrijpboete vernietigd. Voorts heeft de Inspecteur een proceskostenvergoeding toegekend van € 470.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is geen griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 519.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 21 april 2021. Partijen zijn verschenen. Ter zitting zijn tevens behandeld het hoger beroep van de Inspecteur in de zaak van [X-B] , kenmerk BK-19/00476, betreffende een aan [X-B] opgelegde vergrijpboete voor primair het feitelijk leidinggeven aan, althans subsidiair het medeplegen van door belanghebbende begane beboetbare gedragingen op grond van artikel 5:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), het hoger beroep van de Inspecteur in de zaak van [X-A] , kenmerk BK-19/00477, betreffende een aan [X-A] opgelegde vergrijpboete voor primair het feitelijk leidinggeven aan, althans subsidiair het medeplegen van door [X-A-2 Ltd.] begane beboetbare gedragingen op grond van artikel 5:1 Awb in verbinding met artikel 67e AWR, en het hoger beroep van [X-A-2 Ltd.] , kenmerk BK-19/00474, betreffende een aan deze vennootschap over het jaar 2011 opgelegde navorderingsaanslag Vpb. Voor zover in die zaken door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaken voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen antwoord te geven op enkele vragen van het Hof. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.
De Inspecteur heeft ingevolge een door het Hof ter zitting tot hem gericht verzoek als aanvulling op het aldaar verhandelde bij brief, gedagtekend 18 mei 2021, een reactie ingediend op de vraag of het op grond van het recht van Guernsey mogelijk is belanghebbende te laten herleven (zie onderdeel C van vorenbedoelde brief, met zes bijlagen).
Belanghebbende heeft ingevolge een door het Hof ter zitting tot haar gericht verzoek als aanvulling op het aldaar verhandelde bij brief, gedagtekend 18 mei 2021, eveneens een reactie ingediend op de vraag of het op grond van het recht van Guernsey mogelijk is belanghebbende te laten herleven (zie onderdeel (i) van vorenbedoelde brief).
Partijen hebben bij brief van 22 juni 2021 (de Inspecteur) respectievelijk 23 juni 2021 (belanghebbende) schriftelijk gereageerd op de hiervoor onder 1.7 respectievelijk 1.6 vermelde stukken.
Bij brief van 31 mei 2021 heeft de Inspecteur in een gesloten envelop kopieën van een aantal interne e-mailberichten van de Belastingdienst uit de periode november en december 2016 en (concept-)memo’s aan de geheimhoudingskamer van het Hof doen toekomen.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de geheimhoudingskamer van het Hof van 14 september 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Bij tussenuitspraak van 30 september 2021 heeft de geheimhoudingskamer van het Hof beslist dat de Inspecteur de onder 3.6 van de tussenuitspraak vermelde stukken, voor zover deze nog niet aan belanghebbende zijn verstrekt, alsnog dient te verstrekken in geschoonde vorm, zoals bepaald onder 4.13 van de tussenuitspraak.
Bij brief van 6 oktober 2021 heeft belanghebbende toestemming gegeven aan de zetel die in de hoofdzaak beslist om mede op grondslag van de desbetreffende stukken in ongeschoonde vorm uitspraak te doen.
Bij brief van 12 oktober 2021, met drie bijlagen (A tot en met C), heeft de Inspecteur gevolg gegeven aan de beslissing van de geheimhoudingskamer en heeft hij de interne e-mailberichten en (concept-)memo’s alsnog in het geding gebracht.
Het Hof heeft bepaald dat een nadere zitting dient te worden gehouden. Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende op 25 oktober 2021 een pleitnota ingediend.
Een nadere mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 27 oktober 2021. Partijen zijn verschenen. De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd. Ter zitting zijn tevens de onder 1.5 vermelde hoger beroepen behandeld. Voor zover in die zaken door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaken voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende is op 14 november 2008 opgericht naar het recht van Guernsey. Het bestuur van belanghebbende bestond uit een feitelijk op Guernsey gevestigde vennootschap [E Ltd.] . Op 2 december 2008 is [X-B] als tweede bestuurder aangetreden. [X-B] was daarnaast enig aandeelhouder van belanghebbende.
Belanghebbende is in 2012 geliquideerd. De liquidatie is vormgegeven als een zogenoemde ‘voluntary winding up’ (zie “Part XXII” van “The Companies (Guernsey) Law, 2008”)1. Nadat de vereffening was voltooid, heeft belanghebbende op 15 oktober 2012 opgehouden te bestaan. Die datum geldt als ‘final date of dissolution’ als bedoeld in artikel 400, lid 4, van vorenbedoelde wet. [X-B] heeft een uitkering ontvangen uit hetgeen na de voldoening van de schuldeisers van het vermogen van belanghebbende was overgebleven.
Met dagtekening 30 december 2016 heeft de Inspecteur over het jaar 2011 aan belanghebbende de onder 1.1 vermelde navorderingsaanslag opgelegd met een vergrijpboete van 100% van de nagevorderde belasting.
De gemachtigde van [X-B] (de gemachtigde) heeft namens [X-B] op naam van belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag en de daarbij opgelegde boete. De Inspecteur heeft dat bezwaar gelet op het arrest HR 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK8288, BNB 2003/370, ontvankelijk geacht, omdat [X-B] is aan te merken als ‘degene wiens belang rechtstreeks bij de vereffening is betrokken’ als bedoeld in vorenbedoeld arrest.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd en de vergrijpboete vernietigd.
De gemachtigde heeft namens [X-B] op naam van belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres:
“7. Het staat vast dat eiseres is ontbonden en dat het op grond van het recht van Guernsey niet (meer) mogelijk is de vereffening te heropenen. Gelet hierop is het beroep dat namens eiseres is ingediend naar het oordeel van de rechtbank niet-ontvankelijk. De rechtbank zal daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil komt de rechtbank dan niet toe.”