Gerechtshof Den Haag, 20-01-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:33, BK-21/00375 en BK-21/00376
Gerechtshof Den Haag, 20-01-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:33, BK-21/00375 en BK-21/00376
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 20 januari 2022
- Datum publicatie
- 2 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2022:33
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1805
- Zaaknummer
- BK-21/00375 en BK-21/00376
Inhoudsindicatie
Artikel 13bis Wet LB. Forfaitaire bijtelling. Auto niet naar aard en inrichting uitsluitend geschikt voor het vervoer van goederen. Beroep op vertrouwensbeginsel slaagt niet. De eigen bijdrage in verband met het privégebruik van de auto komt niet in mindering op de forfaitaire bijtelling. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bedragen in de respectievelijke loontijdvakken verschuldigd zijn geworden. Verzuimboetes terecht opgelegd.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-21/00375 en BK-21/00376
in het geding tussen:
(gemachtigde: H.A. Elbert)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 21 april 2021, nummers SGR 20/3836 en SGR 20/3839.
Procesverloop
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag loonheffingen ten bedrage van € 12.155 opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is een bedrag van € 938 belastingrente in rekening gebracht en is een verzuimboete van € 180 opgelegd.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 een naheffingsaanslag loonheffingen ten bedrage van € 22.400 opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is een bedrag van € 833 belastingrente in rekening gebracht en is een verzuimboete van € 320 opgelegd.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de naheffingsaanslagen en beschikkingen afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft éénmaal € 354 griffierecht geheven. De geheimhoudingskamer van de Rechtbank heeft 22 oktober 2020 beslist op een verzoek van de Inspecteur tot geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 21 april 2021 het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Er is een griffierecht geheven van éénmaal € 541. Belanghebbende heeft op 26 juli 2021 en 2 augustus 2021 nadere stukken ingediend. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van
8 december 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.
Feiten
De activiteiten van belanghebbende bestaan voornamelijk uit het participeren in een
tuinbouwbedrijf, onder andere door het verhuren van landerijen en tuinbouwmachines aan
[A] V.O.F. Enig aandeelhouder en statutair bestuurder/enig werknemer
van belanghebbende is [B] .
Belanghebbende heeft aan [B] vanaf 16 juni 2017 tot en met 31 december 2018 mede voor privédoeleinden een auto ter beschikking gesteld. Het betreft een Toyota Land Cruiser (de auto), kenteken [kenteken] met een cataloguswaarde van € 94.191. [B] beschikt in privé niet over een auto.
Belanghebbende heeft geen bijtelling in de zin van artikel 13bis van de Wet op de
loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) wegens privégebruik op het loon van [B] in aanmerking genomen en ter zake ook geen loonheffing afgedragen.
Bij belanghebbende heeft op 26 maart 2019 een boekenonderzoek plaatsgevonden voor onder meer de loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017. Voor het onderwerp privégebruik auto in de loonheffingen en omzetbelasting is de controle uitgebreid met het jaar 2018. Hiervan is op 28 augustus 2019 een rapport opgemaakt. Als gevolg van de bevindingen uit het onderzoek zijn in verband met de bijtelling wegens privégebruik van de auto met dagtekening 21 november 2019 de naheffingsaanslagen loonheffingen over de tijdvakken 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 en 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 opgelegd. Voorts is bij beschikkingen van dezelfde datum belastingrente in rekening gebracht en zijn verzuimboetes opgelegd.
Tijdens het boekenonderzoek is bij belanghebbende in de administratie een ongeadresseerde brief aangetroffen met dagtekening 16 november 2015 met – voor zover van belang – de volgende inhoud:
“Ik heb van u een verzoek ontvangen ten behoeve van [X BV].
Dit is een trekker die speciaal wordt gebruikt voor het trekken van een oplegger. U bent van mening dat de combinatie van deze trekker met een oplegger tot gevolg heeft dat de combinatie is aan te merken als vrachtautocombinatie. Gezien de trekker mag deze combinatie echter op dit moment nog bestuurd worden door een chauffeur met een BE-rijbewijs. Op grond van de beoordeling van de combinatie als vrachtcombinatie bent u van mening dat artikel 3.20 lid 4 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (verder Wet IB) c.q. artikel 13bis lid 4 van de Wet op de loonbelasting 1964 (verder Wet LB) niet op de auto van toepassing is. Verder bent u van mening dat de trekker/opleggercombinatie niet kwalificeert als auto zoals is aangegeven in artikel 3 Wet BPM 1992.
Naar aanleiding van uw verzoek heb ik telefonisch contact met u opgenomen. De foto's waren gescand en daardoor was de afbeelding niet meer waar te nemen. U hebt vervangende foto's gestuurd. Ik heb daarna gevraagd of de auto op de foto's de auto was waarvoor het verzoek werd gedaan. U hebt dit bevestigd. In het telefoongesprek heb ik aangegeven dat ik de combinatie niet beoordeel. Dat is niet mijn competentie. Ik heb noch de auto noch de combinatie beoordeeld in het kader van de BPM.
Wel zou ik beoordelen of de uitzondering genoemd in de hierboven genoemde artikelen op de auto van toepassing is.
Gelet op de aangeleverde feiten en omstandigheden ben ik van mening dat de auto met uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor goederenvervoer. Dat houdt in de dat regeling zoals deze is opgenomen onder artikel 3.20 Wet IB en artikel 13bis Wet LB op deze auto niet van toepassing is. Indien er privékilometers met de betreffende auto worden verreden, dienen de kosten hiervan te worden bijgeteld als loon in natura op grond van artikel 13 Wet LB.
Ik ga ervan uit u hiermee voldoende te hebben ingelicht.
(…)
Belastingdienst/kantoor Utrecht”
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“11. Uit artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB volgt dat indien aan een werknemer een auto ter beschikking wordt gesteld, deze auto ook wordt geacht voor privédoeleinden ter beschikking te staan. In dat geval wordt een percentage van de catalogusprijs van de auto tot het loon van de werknemer gerekend. Dit is slechts anders indien blijkt dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden wordt gebruikt. Op grond van artikel artikel 13bis, vijfde lid, van de Wet LB wordt onder auto onder meer niet verstaan een bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen.
12. Op eiseres rust de bewijslast om te bewijzen dat de Land Cruiser een bestelauto is die (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen eiseres aanvoert, niet blijkt dat de bestelauto feitelijk niet geschikt is om te worden gebruikt voor andere doeleinden dan het vervoer van goederen. De enkele stelling dat de Land Cruiser in het kentekenregister staat geregistreerd als bestelwagen met inrichtingscode opleggertrekker is daartoe onvoldoende. Uit het door eiseres genoemde arrest van de Hoge Raad van 29 mei 2009, ECLI:NL:PHR:2009:BB3475, volgt dat de aanwezigheid van een bijrijdersstoel niet betekent dat geen sprake meer is van een auto die (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. In dit geval is het, gelet op de inrichting van de Land Cruiser, echter niet de enkele aanwezigheid van een andere zitplaats die maakt dat de Land Cruiser niet (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. Uit de overgelegde foto's blijkt niet dat de Land Cruiser beschikt over een bijzondere inrichting met het oog op het vervoer van goederen. Zo is niet gebleken of gesteld dat de bijrijdersstoel in onderhavige jaren ontbrak. Eiser neemt het standpunt in dat de bijzondere inrichting bestaat uit de verwijderbare achterkant en de in de laadruimte opgenomen koppelschotel. De koppelschotel is verborgen onder de laadvloer en is uitklapbaar. Uit de foto's blijkt dat, ook indien de achterkant is verwijderd, de Land Cruiser beschikt over vijf volwaardige zitplaatsen. Indien de achterkant niet is verwijderd en de koppelschotel niet wordt gebruikt, beschikt de Land Cruiser bovendien over een reguliere kofferruimte. Dit maakt dat de Land Cruiser niet (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. Ook de stelling van eiseres dat de Land Cruiser vies en stoffig is, is niet voldoende om te bewijzen dat de auto (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen.
13. Het voorgaande betekent dat de Land Cruiser geacht wordt [B] ook voor privédoeleinden ter beschikking te hebben gestaan. [B] heeft voor de bestelauto geen kilometeradministratie bijgehouden. Ook op andere wijze heeft eiseres niet doen blijken dat de bestelauto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Gelet daarop heeft verweerder terecht de correctie privégebruik auto aangebracht.
14. De stelling ter zitting dat ter zake van het privégebruik kosten zijn doorbelast aan [B] is onvoldoende onderbouwd en doet niet af aan het voorgaande en kan dus niet leiden tot vermindering van de aanslagen.
Vertrouwensbeginsel
15. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij in rechte vertrouwen kan ontlenen aan de standpuntbepaling jegens een andere belastingplichtige. Eiseres mocht er daarom naar eigen zeggen op vertrouwen dat een forfaitaire bijtelling achterwege kon blijven. Eiseres heeft hiertoe een brief overgelegd (bijlage 3 bij het beroepschrift). Verweerder bestrijdt de visie van eiseres en wijst erop dat de betreffende brief niet ziet op eiseres maar op een andere belastingplichtige. Eiseres kan hieraan geen vertrouwen ontlenen, volgens verweerder. Niet in geschil is dat de door eiseres ingebrachte brief niet ziet op eiseres.
16. De rechtbank stelt voorop dat als regel een belastingplichtige geen gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan het optreden van de inspecteur ten aanzien van een of meer andere belastingplichtigen (zie HR 4 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7213). Dit is echter anders indien dat optreden heeft plaatsgevonden op een zodanige wijze en onder zodanige omstandigheden dat de belastingplichtige redelijkerwijze mocht menen dat dit ook bedoeld was om te gelden in zijn situatie. Dat kan onder meer het geval zijn als een belastingplichtige redelijkerwijze mocht menen dat de ambtenaar die de aanslag van een medefirmant na onderzoek vaststelde, daarbij optrad als contactinspecteur van de firma (zie HR 4 december 2009, nr. 08/02258, ECLI:NL:HR:2009:BG7213). In dit geval heeft de overgelegde brief betrekking op een andere belastingplichtige dan eiseres. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat een uitzondering zoals hiervoor bedoeld zich hier voordoet. Voorts is geen sprake van een beleidsregel, reeds omdat de door eiseres overgelegde brief niet is bekendgemaakt. De door eiseres aangehaalde brief is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat sprake is van opgewekt vertrouwen. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel daarom af.
(…)
Verzuimboete
19. Aan eiseres zijn verzuimboetes opgelegd. Deze boetes zijn opgelegd op grond van artikel 67c van de AWR en § 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. De boete is minder dan het in die laatste bepaling genoemde percentage van 10% en is binnen het wettelijke maximum. Voor het opleggen van een verzuimboete is niet vereist dat sprake is van opzet of grove schuld. Bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Naar het oordeel van de rechtbank zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat sprake is van avas. Ook is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een pleitbaar standpunt. De rechtbank acht de opgelegde boetes passend en geboden.
20. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.
21. Nu eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft aangevoerd, zijn ook de beroepen inzake de beschikkingen belastingrente ongegrond verklaard.
Proceskosten
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”