Home

Gerechtshof Den Haag, 05-04-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:548, BK-21/00633

Gerechtshof Den Haag, 05-04-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:548, BK-21/00633

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
5 april 2022
Datum publicatie
4 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:548
Zaaknummer
BK-21/00633

Inhoudsindicatie

Verzending uitnodiging tot het doen van aangifte is aannemelijk op basis van verzendrapportage. Belanghebbende ontzenuwt het vermoeden van ontvangst van de uitnodiging niet. Met het verzenden van een scan van een ingevuld papieren aangiftebiljet is niet voldaan aan de aangifteverplichting. Verzuimboete wegens niet voldoen aan aangifteverplichting wordt vernietigd wegens afwezigheid van alle schuld omdat belanghebbende deze werkwijze volgde op advies van zijn gemachtigde, aan wiens zorgvuldige taakopvatting hij niet hoefde te twijfelen.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-21/00633

in het geding tussen:

(gemachtigde: F. Jagersma)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 28 juni 2021, nummer SGR 20/5004.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.528 (de aanslag 2018) en tevens bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 369.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de verzuimboete afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft éénmaal griffierecht geheven van € 48. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 22 februari 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Tot de door de Inspecteur overgelegde stukken behoort een uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 (de aangifte), gedateerd 30 september 2019 (de uitnodigingsbrief), waarin staat dat belanghebbende de aangifte vóór 1 november 2019 moet doen.

2.2.

Belanghebbende heeft een herinneringsbrief, gedateerd 22 november 2019 (de herinneringsbrief), ontvangen waarin is vermeld dat de aangifte uiterlijk 6 december 2019 door de Belastingdienst moet zijn ontvangen, en dat belanghebbende geen uitstel meer krijgt.

2.3.

Belanghebbende heeft op 5 december 2019 een verzoek om uitstel voor het doen van aangifte ingediend, welk verzoek bij brief van 7 januari 2020 is afgewezen.

2.4.

Belanghebbende is bij brief van 8 januari 2020 gemaand dat zijn aangifte nog niet is ontvangen en dat deze uiterlijk 22 januari 2020 dient te zijn ingediend. In deze aanmaning staat ook vermeld dat, indien hij niet tijdig reageert, zijn inkomen zal worden geschat en aan hem een boete kan worden opgelegd van minimaal € 369.

2.5.

In e-mails van 8 januari 2020 van gemachtigde aan belanghebbende staat het volgende te lezen:

“Bijgaand een afschrift van mijn brief en jouw aangifte IB/PVV 2018. (…) Mocht je de originele brief niet meer kunnen vinden, dan verzoek ik de aangifte te printen (bij voorkeur in kleur), deze te dateren en ondertekenen en vervolgens zonder postzegel te verzenden naar het antwoordnummer op het voorblad van de aangifte.”

In de bij de e-mail gevoegde brief aan belanghebbende van 23 december 2019 staat onder meer het volgende:

“Bijgaand doe ik uw aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2018 toekomen (bijlage 1).

Ik verzoek u de aangifte op het voorblad te dateren en te ondertekenen en vervolgens alle bladen in de bijgaande enveloppe (bijlage 2) rechtstreeks naar de Belastingdienst te zenden.”

2.6.

Met dagtekening 17 april 2020 is aan belanghebbende een ambtshalve aanslag opgelegd. Gelijktijdig is bij beschikking een verzuimboete van € 369 opgelegd wegens het te laat indienen van de aangifte.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“13. Aan eiser is op voet van artikel 67a Awr een verzuimboete opgelegd wegens het niet (tijdig) doen van de aangifte. Op grond van dit artikel, gelezen in samenhang met artikel 9, derde lid, van de Awr, kan voor het niet (tijdig) indienen van de aangifte een boete worden opgelegd indien de belastingplichtige is aangemaand binnen een in de aanmaning gestelde termijn aangifte te doen. Voor het opleggen van de verzuimboete van artikel 67a van de Awr is dus in elk geval geen plaats indien de aanmaning als bedoeld in artikel 9, derde lid, van de Awr niet door de belastingplichtige is ontvangen en hem evenmin op andere wijze heeft bereikt.

14. De rechtbank stelt voorop dat op verweerder de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat de uitnodigingsbrief, herinneringsbrief en aanmaning op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden dan wel dat de uitnodigingsbrief, herinneringsbrief en aanmaning de belastingplichtige anderszins hebben bereikt. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres rechtvaardigt. Dit brengt mee dat verweerder in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres (zie Hoge Raad 15 december 2006, nr. 41 882, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416). Het ligt vervolgens op de weg van de belastingplichtige voormeld vermoeden te ontzenuwen.

15. Verweerder heeft een kopie van de uitnodigingsbrief, herinneringsbrief en de aanmaning en een kopie van de adresgegevens van eiser zoals opgenomen in de Basisregistratie Personen overgelegd. Daaruit blijkt dat eiser sinds 17 juni 2013 onafgebroken ingeschreven heeft gestaan op het adres [adres] te [woonplaats] . Niet in geschil is dat eiser ten tijde van de dagtekening van de uitnodigingsbrief, herinneringsbrief en aanmaning op dat adres woonde. De uitnodigingsbrief, herinneringsbrief en aanmaning zijn geadresseerd aan eiser op dit adres. Voorts heeft verweerder met betrekking tot de herinneringsbrief en de aanmaning verzendrapporten overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat de partijen waartoe deze poststukken behoren op 19 november 2019 respectievelijk 3 januari 2020 zonder problemen ter verzending aan PostNL zijn aangeboden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de door hem overgelegde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat de uitnodigingsbrief, de herinneringsbrief en de aanmaning zijn verzonden naar het juiste adres. Dit rechtvaardigt het vermoeden dat de uitnodigingsbrief, de herinneringsbrief en aanmaning op het adres van eiser zijn ontvangen.

16. Het is vervolgens aan eiser om dit vermoeden te ontzenuwen. Hierin is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Ter zitting is gebleken dat eiser zijn stelling dat hij de herinneringsbrief en de aanmaning niet heeft ontvangen niet langer handhaaft, maar dat hij nu, anders dan in het beroepschrift, stelt alleen de uitnodigingsbrief niet te hebben ontvangen. De rechtbank acht eisers ontkenning van de ontvangst van de uitnodigingsbrief ongeloofwaardig. Eiser heeft pas voor het eerst op de zitting de ontvangst van de uitnodigingsbrief betwist. Pas nadat verweerder als bijlage bij het verweerschrift verzendrapporten met betrekking tot de herinneringsbrief en de aanmaning had overgelegd, heeft eiser zijn stellingname gewijzigd en gesteld dat hij alleen de uitnodigingsbrief niet heeft ontvangen. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat andere correspondentie van verweerder eiser wel heeft bereikt. Zo leidt de rechtbank uit het feit dat eiser tijdig bezwaar tegen de verzuimboete heeft aangetekend af dat hij de aanslag wel heeft ontvangen. Van problemen met de postbezorging is overigens ook niet is gebleken.


Voldaan aan aangifteverplichting?

17. Eiser heeft ten slotte nog gesteld dat hij wel tijdig aangifte heeft gedaan door omstreeks 15 januari 2020, derhalve vóór de in de aanmaning genoemde uiterste datum van 22 januari 2020, een afdruk van een scan van het aangifteformulier aan verweerder te verzenden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarmee echter niet aan de aangifteverplichting voldaan. De rechtbank overweegt daartoe dat in artikel 8, aanhef en eerste lid onder b, van de Awr is bepaald dat aangifte moet worden gedaan op bij ministeriële regeling te bepalen wijze. Artikel 20 van de Uitvoeringsregeling Awr bepaalt dat aangifte wordt gedaan door het op de in de aangiftebrief aangegeven wijze inleveren of toezenden van de gevraagde gegevens of bescheiden. Uit de aangiftebrief volgt dat de aangifte kan worden gedaan met de online aangifte op Mijn Belastingdienst of met de aangifte-app. Eiser heeft er echter voor gekozen om op papier aangifte te doen en om toezending van een papieren aangiftebiljet verzocht. Indien op papier aangifte wordt gedaan moet, zo blijkt ook uit de toelichting bij het aangiftebiljet, het (ingevulde en ondertekende) originele aangiftebiljet aan verweerder worden toegezonden. Een kopie of print van een scan van dat originele biljet kan niet als aangifte worden aangemerkt en kan, zo heeft verweerder ter zitting verklaard, ook niet worden verwerkt. Met het toezenden daarvan heeft eiser dan ook niet aan de aangifteverplichting voldaan. Eisers stelling dat hij wel tijdig aangifte heeft gedaan faalt.

18. Gelet op wat hiervoor is overwogen kon verweerder aan eiser een verzuimboete opleggen. De rechtbank stelt vast dat de boete van € 369 in overeenstemming met artikel 67a van de Awr en paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst is vastgesteld op 7% van het maximum van € 5.278. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing