Home

Gerechtshof Den Haag, 28-04-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:720, BK-21/00637

Gerechtshof Den Haag, 28-04-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:720, BK-21/00637

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
28 april 2022
Datum publicatie
19 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:720
Formele relaties
Zaaknummer
BK-21/00637

Inhoudsindicatie

Art. 23a Wet MRB en art. 5aa UB MRB.

Belanghebbende heeft het kwarttarief MRB voor een kampeerauto betaald. Omdat bij een controle is gebleken dat de kampeerauto niet aan de inrichtingseisen voldoet, zijn onder meer een naheffingsaanslag MRB en een verzuimboete van 100% opgelegd. Niet in geschil is dat het motorrijtuig niet voldoet aan de inrichtingseisen. Het standpunt dat de Inspecteur voorafgaand aan de verleende toestemming voor de toepassing van het kwarttarief MRB onderzoek had moeten doen aan het motorrijtuig en dat om die reden geen naheffingsaanslag zou kunnen worden opgelegd, faalt. Het beroep van belanghebbende op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur wordt verworpen. Wel wordt de verzuimboete wegens wanverhouding gematigd.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-21/00637

in het geding tussen:

(gemachtigde: F.J. van Schip)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 16 juni 2021, nummer SGR 20/5704.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 10 juni 2018 tot en met 9 juni 2019 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.287 (de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdig vastgestelde beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende op de voet van artikel 67c, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een boete opgelegd van € 1.287 (de boetebeschikking).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking bezwaar ingesteld. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 48. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 134. Van de zijde van belanghebbende zijn op 23 augustus 2021 aanvullingen op het hogerberoepschrift ingekomen. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Van de zijde van belanghebbende zijn op 5 oktober 2021 en op 7 maart 2022 nadere stukken ingekomen.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 maart 2022, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Ter zitting zijn tevens behandeld de zaken met de nummers BK-21/00642, BK-21/00643 en BK-21/00636, waarin de gemachtigde van belanghebbende tevens als gemachtigde optreedt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is sinds 10 maart 2016 kentekenhouder van een motorrijtuig van het merk Nissan, type NV 200, kenteken [kenteken] (het motorrijtuig).

2.2.

Belanghebbende heeft met dagtekening 14 juni 2016 bij de Inspecteur een zogenoemd “Verzoek Motorrijtuigenbelasting Bijzonder tarief” (het verzoek) ingediend voor toepassing van het bijzondere tarief voor kampeerauto’s (kampeerautotarief) als bedoeld in artikel 23a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB). Bij het verzoek heeft belanghebbende een aantal foto’s van het motorrijtuig gevoegd.

2.3.

Bij beschikking van 26 augustus 2016 heeft de Inspecteur het verzoek toegewezen en te kennen gegeven het kampeerautotarief toe te passen met ingang van 10 juni 2016. In de beschikking is onder meer het volgende opgenomen:

“De voorwaarden voor deze toepassing staan in artikel 23a, lid 1 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en artikel 5aa van het daarbij behorende Uitvoeringsbesluit.

Volgens uw verklaring van 14 juni 2016 voldoet het motorrijtuig aan deze voorwaarden.

Ik pas het zogenaamde kampeerautotarief toe met ingang van 10 juni 2016 op voorwaarde dat de kampeerauto voldoet aan de inrichtingseisen, zoals deze gelden vanaf 1 mei 2002. Deze voorwaarden staan vermeld in het informatieblad “Mededeling Motorrijtuigenbelasting Kampeerauto – inrichtingseisen”. U vindt dit formulier op www.belastingdienst.nl/auto onder Brochures en publicaties. Als de kampeerauto niet (meer) voldoet aan de voorwaarden moet u mij hiervan direct op de hoogte brengen.”

2.4.

Op 25 april 2019 hebben toezichtmedewerkers van de Belastingdienst het motorrijtuig gecontroleerd. Tijdens die controle is vastgesteld dat het motorrijtuig niet aan de inrichtingseisen van een kampeerauto als bedoeld in artikel 23a Wet MRB en het daarbij behorende artikel 5aa van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (UB MRB) voldoet.

2.5.

Bij brief van 10 mei 2019 heeft de Inspecteur, in verband met de onder 2.4 vermelde bevindingen bij de controle, belanghebbende in kennis gesteld voornemens te zijn hem een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting over het onderhavige tijdvak op te leggen ten bedrage van € 1.287 en tevens voornemens te zijn een boete vast te stellen van € 1.287 (de kennisgeving). Vervolgens zijn met dagtekening 8 juli 2019 de naheffingsaanslag opgelegd en de boetebeschikking vastgesteld conform eerdergenoemde kennisgeving. Bij beschikking van 9 juli 2019 is de onder 2.3 bedoelde beschikking ingetrokken.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“7. Niet in geschil is dat het motorrijtuig nooit heeft voldaan aan de inrichtingseisen die gelden voor de toepasselijkheid van het kampeerautotarief, omdat het zogenaamde “fiscale blok” niet in het motorrijtuig past. Eiser heeft dan ook voor zijn motorrijtuig ten onrechte aanspraak gemaakt op toepassing van het kampeerautotarief. De beschikking intrekking bijzonder tarief is dan ook terecht. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel faalt. Aan de inwilliging van het verzoek van eiser om toepassing van het kampeerautotarief kan eiser geen vertrouwen ontlenen. Het verzoek tot toepassing van het kampeerautotarief is ingewilligd op basis van de verklaring van eiser van 14 juni 2016 en die verklaring is niet naar juistheid ingevuld. Eiser heeft in die verklaring namelijk aangegeven dat het motorrijtuig voldeed aan de inrichtingseisen uit artikel 5aa van het Uitvoeringsbesluit terwijl dat niet het geval was. Eiser had zelf moeten onderzoeken of zijn motorrijtuig voldeed aan de geldende inrichtingseisen. Eiser heeft dat ten onrechte nagelaten. Dat [A B.V.] verkeerde informatie heeft gegeven aan eiser, maakt het oordeel niet anders. Dat eiser is afgegaan op deze uitlatingen komt voor eigen rekening en risico. De uitlatingen van [A B.V.] zijn immers uitlatingen van een derde die verweerder niet kunnen binden. Dat [A B.V.] zich baseerde op een uitlating van een medewerker van de Belastingdienst aan hen in 2012 doet daar niet aan af, reeds omdat de wettelijke voorwaarden per 1 januari 2016 zijn gewijzigd. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien de door de gemachtigde verzochte getuige op te roepen.

8. Eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat de medewerkers van de Belastingdienst onaangekondigd bij hem aan de deur waren gekomen om het motorrijtuig te controleren en dat dit niet had gemogen. De rechtbank begrijpt dat dit vervelend voor eiser is geweest. Het was in dit geval wellicht beter geweest dat verweerder eerst per brief de controle had aangekondigd, maar dit brengt nog niet mee dat verweerder hiermee in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Het gaat er namelijk om of het motorrijtuig aan de inrichtingseisen voor toepassing van het kampeerautotarief voldeed. De medewerkers van verweerder hebben daartoe het motorrijtuig gemeten, waarna zij hebben geconstateerd dat het motorrijtuig niet aan die inrichtingseisen voldeed. Van schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur is dan ook geen sprake.

Verzuimboete

9. Verweerder heeft op grond van artikelen 33, 36 en 37 van de Wet, alsmede artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, een 100%-verzuimboete aan eiser opgelegd. De hoogte van de verzuimboete is geregeld in paragraaf 34, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB). Het enkele niet voldoen aan de verplichtingen op grond van de Wet rechtvaardigt in beginsel het opleggen van een verzuimboete. Een verzuimboete dient achterwege te blijven indien sprake is van een situatie van afwezigheid van alle schuld (avas) bij eiser. Daarvan is alleen sprake als eiser geen enkel verwijt kan worden gemaakt. De bewijslast daarvan rust op eiser.

10. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hem geen enkel verwijt treft. Eiser had immers zelf moeten onderzoeken of zijn motorrijtuig voldeed aan de geldende regelgeving, waaronder die van het “fiscale blok”. De rechtbank acht de verzuimboete passend en geboden. De verzuimboete blijft dan ook in stand.

Slotsom

11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Beslissing