Home

Gerechtshof Den Haag, 24-05-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:887, BK-21/00733

Gerechtshof Den Haag, 24-05-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:887, BK-21/00733

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
24 mei 2022
Datum publicatie
1 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:887
Formele relaties
Zaaknummer
BK-21/00733

Inhoudsindicatie

Artikel 6.17 Wet IB. Belanghebbende voert uitgaven voor specifieke zorgkosten op als persoonsgebonden aftrek. Deze uitgaven bestaan uit uitgaven voor vervoer en uitgaven voor extra gezinshulp. Met betrekking tot de uitgaven voor vervoer zijn in geschil de uitgaven voor vervoer die meer bedragen dan de vervoerskosten van de “maatman”. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Inspecteur het netto besteedbaar inkomen, dat als vergelijkingsmaatstaf dient, te hoog heeft vastgesteld. De uitgaven voor extra gezinshulp zijn niet aannemelijk gemaakt. Dat belanghebbende is opgenomen in FSV, leidt niet tot vermindering van de aanslag.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-21/00733

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 21 juli 2021, nummer SGR 20/7355

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.900 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 507 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.726. De in rekening gebrachte belastingrente heeft de Inspecteur verminderd tot € 360.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 48 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht van € 134 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 1 september 2021 heeft het Hof van belanghebbende een nadere motivering ontvangen.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 april 2022. Belanghebbende is met kennisgeving vooraf niet verschenen. Namens de Inspecteur is diens vertegenwoordiger verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is geheel 2016 gehuwd met [A] . Zij en haar dochter, [B] , woonden geheel 2016 op hetzelfde adres als belanghebbende.

2.2.

Belanghebbende heeft op 5 april 2017 aangifte IB/PVV 2016 gedaan naar een belastbaar inkomen van € 12.463. In deze aangifte heeft belanghebbende uitgaven voor specifieke zorgkosten ter hoogte van € 16.766 aangegeven als persoonsgebonden aftrek.

2.3.

Deze aangegeven persoonsgebonden aftrek bestaat onder andere uit:

- Uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit: € 8.926;

- Uitgaven voor extra gezinshulp: € 4.366;

2.4.

Belanghebbende heeft geheel 2016 twee auto’s tot zijn beschikking, een Ford Fiësta (de Ford) en een Citroën C4 Cactus (de Citroën). De Citroën is door de partner van belanghebbende geactiveerd op haar zakelijke balans en behoort derhalve tot haar ondernemingsvermogen. Met deze voertuigen is in 2016 in totaal 25.217 kilometer gereden, waarvan 8.574 met de Ford en 16.642 met de Citroën. Verder heeft belanghebbende 6.563 kilometer in auto’s van anderen gereden, waarvoor hij een vergoeding betaalde van € 0,35 per kilometer.

2.5.

De door belanghebbende aangegeven uitgaven voor extra gezinshulp zien op gezinshulp die zonder uitzondering is verricht door de inwonende dochter.

2.6.

De Inspecteur heeft in de aanslag een bedrag aan uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit ter hoogte van € 2.815 aangemerkt als persoonsgebonden aftrek. De aangegeven uitgaven voor extra gezinshulp zijn door de inspecteur niet in aftrek toegestaan.

2.7.

De Inspecteur is aan het bezwaar van belanghebbende tegemoetgekomen in zoverre dat de uitgaven voor vervoer in verband met ziekte en invaliditeit voor een bedrag van € 5.800 in aftrek komen.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Specifieke zorgkosten

8. Op grond van artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB 2001 kunnen uitgaven voor specifieke zorgkosten als persoonsgebonden aftrek in aanmerking worden genomen. In artikel 6.17 van de Wet IB 2001 is limitatief opgenomen welke uitgaven als specifieke zorgkosten zijn aan te merken. De bewijslast voor de aftrek van specifieke zorgkosten rust op eiser. Dit betekent dat eiser aannemelijk moet maken dat hij de uitgaven heeft gedaan, dat deze niet aan hem vergoed zijn (op hem drukken) en voldoen aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor aftrek.

Specifieke zorgkosten: vervoerskosten

9. Voor de gevraagde aftrek van buitenlandse vervoerskosten dient te worden beoordeeld welke objectief te bepalen meerkosten voor vervoer eiser heeft gemaakt ten opzichte van personen die niet ziek of invalide zijn maar overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft in een gelijke positie verkeren. In het kader van de beoordeling van deze meerkosten heeft verweerder het netto besteedbaar gezinsinkomen van eiser voor 2016 bepaald op € 40.903 bestaande uit het netto besteedbaar inkomen van (1) eiser van € 20.015, (2) zijn partner van € 20.888 en (3) van zijn stiefdochter van € 0. Bij de berekening hiervan heeft verweerder de uitgangspunten van de CBS/Nibudtabellen genomen overeenkomstig r.o. 5.8 van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 13 maart 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:549. Bij dit besteedbaar gezinsinkomen bedragen de gemiddelde vervoerskosten voor een gezinshuishouden op jaarbasis € 4.966,80 (€ 413,90 per maand).

Specifieke zorgkosten: vervoerskosten – besteedbaar gezinsinkomen

10. Eiser stelt dat het besteedbaar gezinsinkomen te hoog is vastgesteld omdat het netto besteedbaar inkomen van zijn partner niet € 20.888 is, maar € 9.135. Tegen de aanslag IB/PVV 2016 van zijn partner is bezwaar gemaakt. Hij stelt dat de uitkomst van het bezwaar van invloed kan zijn op het besteedbaar gezinsinkomen. Het is voor eiser onduidelijk wat de status is van het bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat moet worden gerekend met een lager besteedbaar inkomen. De aanslag IB/PVV 2016 van zijn partner is leidend voor de berekening van het besteedbaar gezinsinkomen. Dat er een bezwaar loopt tegen de aanslag IB/PVV 2016 van zijn partner maakt dit niet anders. Mocht het bezwaar leiden tot een lager inkomen, wat verweerder betwist, dan kan eiser verweerder verzoeken een nieuwe berekening te maken. Daarbij komt dat verweerder bij de berekening van het besteedbaar gezinsinkomen geen rekening heeft gehouden met de door eiser ontvangen toeslagen. Die ontvangen toeslagen leiden tot een hoger netto besteedbaar gezinsinkomen.

Specifieke zorgkosten: vervoerskosten – buitenlandse vervoerskosten

11. Eiser stelt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de buitenlandse vervoerskosten. Eiser heeft de buitenlandse vervoerskosten niet nader onderbouwd met bijvoorbeeld bonnen of bankafschriften. Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat kosten met betrekking tot de Citroën ten laste van het inkomen van de partner zijn gebracht. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat en voor welk bedrag hij buitenlandse vervoerskosten heeft gemaakt en die op hem hebben gedrukt. Hij heeft dan ook geen recht op aftrek van de buitenlandse vervoerskosten.

Specifieke zorgkosten: extra gezinshulp

12. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel e, van de Wet IB 2001, kunnen kosten voor extra gezinshulp die gemaakt zijn wegens ziekte of invaliditeit in aftrek worden gebracht voor zover die de drempel te boven gaan. In artikel 6.17, vijfde lid, van de Wet IB 2001 is bepaald dat uitgaven voor extra gezinshulp slechts in aanmerking worden genomen voor zover zij blijken uit gedagtekende facturen waarop duidelijk en op overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld.

13. Reeds omdat eiser de door hem gestelde uitgaven aan zijn stiefdochter niet heeft onderbouwd met facturen als hiervoor bedoeld, heeft eiser geen recht op aftrek van het gevraagde bedrag. Daarbij komt dat in de door eiser overgelegde stukken een aantal inconsistenties zitten met betrekking tot de data waarop de stiefdochter hem zou hebben geholpen terwijl zij volgens de stukken bij haar vader in [woonplaats] was en is niet aannemelijk gemaakt dat de hulp van de stiefdochter de gebruikelijke wederzijdse bijstand op grond van een gezinsrelatie te boven gaat.

14. Naar oordeel van de rechtbank heeft verweerder het inkomen uit werk en woning, zoals verminderd bij bezwaar, niet te hoog vastgesteld. Wat eiser verder heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing