Home

Gerechtshof Leeuwarden, 03-08-2001, AB3156, 00/00530

Gerechtshof Leeuwarden, 03-08-2001, AB3156, 00/00530

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
3 augustus 2001
Datum publicatie
8 augustus 2001
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2001:AB3156
Zaaknummer
00/00530

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 00/00530

HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN

U I T S P R A A K

3 augustus 2001

Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te Heerenveen van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1998.

1. Ontstaan en loop van het geding

De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van

¦ 120.727,--.

Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 juni 2001 te Leeuwarden. Aldaar zijn verschenen en gehoord mr. A, verbonden aan B Belastingadviseurs te Z, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede C en D, namens de Inspecteur.

Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota's moet als hier ingelast worden aangemerkt.

Zonder bezwaar van de wederpartij heeft de Inspecteur bij zijn pleitnota een bijlage overgelegd.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is samen met zijn echtgenote op 2 april 1996 een vennootschap onder firma (: vof) aangegaan. Zijn echtgenote dreef al enkele jaren een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. In de vof worden een groothandel in kunstnijverheidsartikelen en een detailhandel in cadeauartikelen geëxploiteerd. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.

2.2. In de vof werden door beide firmanten arbeid en vlijt ingebracht. De echtgenote van belanghebbende bracht voorts de eenmanszaak tegen creditering in. Er waren geen stille reserves. De winstgerechtigdheid is 50/50.

2.3. Op 14 november 1997 is aan belanghebbende het op 29 oktober 1997 door hem gekochte winkelpand met bovenwoning, erf en toebehoren aan de a-straat 19 te Z (: het pand) geleverd. Belanghebbende heeft het pand volledig tot zijn buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen gerekend. Hij stelt het bedrijfsgedeelte (tegen vergoeding) ter beschikking aan de vof.

2.4. Er wordt een aparte jaarrekening voor het buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen opgesteld.

Op het bedrijfsgedeelte van het pand wordt door belanghebbende willekeurig afgeschreven.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is allereerst in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende het pand geheel tot zijn buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen mag rekenen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

In het geval belanghebbende gelijk heeft, is de Inspecteur subsidiair van opvatting dat de restwaarde van het pand alsnog hoger moet worden gesteld, hetgeen belanghebbende bestrijdt.

Indien de Inspecteur gelijk heeft, is belanghebbende subsidiair van mening dat dan sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, hetgeen de Inspecteur op zijn beurt bestrijdt.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert primair en subsidiair tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen ¦ 27.672,-- bij aankoop en levering van het pand.

De Inspecteur concludeert primair tot bevestiging van zijn uitspraak en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ¦ 89.574,--.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. In de onderhavige zaak zijn de echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen gehuwd en zijn zij beiden ondernemer met ieder een winstaandeel van 50% in de vof. Het pand is niet in de vof ingebracht, maar valt wel in de gemeenschap. Het bedrijfsgedeelte wordt (tegen vergoeding) ter beschikking gesteld aan de vof.

Naar 's Hofs oordeel ligt bij beide echtgenoten eenzelfde belang bij het pand. Het enige verschil is dat het pand door belanghebbende is aangekocht.

4.2. Naar het oordeel van het Hof is het in dit geval te zeer in strijd met de logica en derhalve niet mogelijk om het pand geheel tot het buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen van alleen de man te rekenen. Het is wel mogelijk het pand tot het buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen van de echtgenoten, bij ieder naar de mate van belang bij het pand, te rekenen.

4.3. In het eerste geschilpunt is het gelijk derhalve aan de zijde van de Inspecteur. Belanghebbende heeft voor dat geval een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan en twee volgens hem vergelijkbare gevallen genoemd, waarin de Inspecteur zijn opvatting wel zou hebben gevolgd. De Inspecteur heeft daartegen in het eerste geval aangevoerd dat daar door hem geen onderzoek was gedaan naar het huwelijksgoederenregime. Het tweede geval betrof een post van de Belastingdienst/Particulieren te Groningen, waarin ook niets van enige standpuntbepaling bleek.

Onder deze omstandigheden faalt het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel, nu overigens gesteld noch aannemelijk is geworden dat er sprake is van door de inspecteur gevoerd beleid inhoudende dat belanghebbendes opvatting in vergelijkbare gevallen wel wordt gevolgd of dat hij in de meerderheid van die vergelijkbare gevallen belanghebbendes opvatting heeft gevolgd.

4.4. Gelet op het voorgaande moet worden beslist als hierna te vermelden.

5. Proceskosten

[Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld op 3 augustus 2001 door mr. H.S. Pruiksma, voorzitter, mr. J. Huiskes en mr. H.H.A. Fransen, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma, griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen

verzonden op: 8 augustus 2001