Gerechtshof Leeuwarden, 10-08-2001, AB3352, 00/00156
Gerechtshof Leeuwarden, 10-08-2001, AB3352, 00/00156
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 10 augustus 2001
- Datum publicatie
- 15 augustus 2001
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2001:AB3352
- Zaaknummer
- 00/00156
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 00/00156
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
U I T S P R A A K
10 augustus 2001
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van wijlen X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te Leeuwarden van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.
1. Ontstaan en loop van het geding
De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van
¦ 262.333,--.
Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het hof.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het hof van 22 mei 2001 te Leeuwarden. Aldaar zijn verschenen en gehoord Mr. A, bijgestaan door mw. mr. B, beiden verbonden aan C Belastingadviseurs te L, als gemachtigden van belanghebbende, alsmede drs. D, namens de Inspecteur.
Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota's moet als hier ingelast worden aangemerkt.
Zonder bezwaar van de wederpartij heeft de Inspecteur bij zijn pleitnota 3 bijlagen overgelegd.
2. Feiten
Het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende was agrarisch ondernemer. Tot zijn ondernemingsvermogen behoorde een kwart onverdeelde eigendom van de door hem in zijn onderneming gebruikte grond. In november 1995 werd deze grond verkocht aan een projectontwikkelaar voor ¦ 25,- per vierkante meter. Belanghebbende is overleden op 10 februari 2001.
2.2. Uit de verkoopovereenkomst van 24 november 1995 blijkt dat de overdracht van de grond in vier gedeelten in de jaren 1997 tot en met 2000 zal plaatsvinden. De overeenkomst is zo opgesteld dat de koper de volgorde van de te leveren grond kan aanwijzen en ook -onder verlies van een boete- kan afzien van de afname van de grond.
In de overeenkomst is geen voortgezet gebruik gedurende nog 72 maanden door belanghebbende voorbehouden.
2.3. Gezien de onzekerheid met betrekking tot de verkoop en levering van de grond bleef deze tot het voortgezet ondernemingsvermogen behoren. De Inspecteur is met belanghebbende overeengekomen dat in elk van de jaren 1997 tot en met 2000 zal worden beoordeeld of en in hoeverre de landbouwvrijstelling van toepassing is op de winst behaald op de in dat jaar geleverde grond, bij welke beoordeling telkens moet worden uitgegaan van de op het moment van levering bestaande omstandigheden.
2.4. Het structuurplan, waarin de onderhavige grond wordt genoemd als "kwaliteitslocatie voor regiowonen", is vastgesteld op 23 januari 1997.
2.5. Op 15 mei 1997 vond een bespreking plaats tussen de gemachtigde, tevens adviseur van de moedermaatschappij van de koper van de betreffende grond, en de fiscus. Onderwerp van de bespreking was de gang van zaken rond het project tot ontwikkeling van de onderhavige kwaliteitslocatie tussen Z en M. Hier kwam naar voren dat de koper een snelle ontwikkeling van de locatie voorzag.
2.6. Bij akte van 3 juli 1997 werd een kwart gedeelte van de grond, groot 4.19.50 ha, geleverd en betaald. De Inspecteur was van opvatting dat er sprake was van bestemmingswijzigingswinst en heeft het aandeel van belanghebbende in het met de verkoop behaalde voordeel, zijnde ¦ 218.140,--, belast. Het belastbare inkomen werd vastgesteld op ¦ 262.333,--.
2.7. Uit de Mededelingenrubriek van de Gemeente Tytsjerksteradiel van 1 november 2000 blijkt dat voor de betreffende grond een nieuw bestemmingsplan is opgesteld, dat de mogelijkheid biedt tot het zogenaamde regiowonen. Van het bestemmingsplan was -volgens genoemde rubriek- een eerdere versie al in maart 1998 gepresenteerd.
2.8. In 1998, 1999 en 2000 hebben weer leveringen van grond tussen belanghebbende en de projectontwikkelaar plaatsgehad.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of er op 3 juli 1997 een redelijke kans bestond dat de toen geleverde grond binnen 6 jaar aan de landbouwbestemming zou worden onttrokken. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend. Partijen zijn het erover eens dat voor het geval het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is, het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Gelet op
- de prijs van ¦ 25,-- per vierkante meter voor de verkochte grond, afgezet tegen de waarde van de grond in het economische verkeer bij agrarische gebruik,
- het feit dat In de overeenkomst van 24 november 1995 geen voortgezet gebruik gedurende nog 72 maanden door belanghebbende is voorbehouden;
- de in de overeenkomst van 24 november 1995 aan de koper toegekende bevoegdheid aan te wijzen in welke volgorde de onderscheiden gedeelten van de grond dienden te worden geleverd,
- het feit dat het structuurplan, waarin de onderhavige grond wordt genoemd als "kwaliteitslocatie voor regiowonen", is vastgesteld op 23 januari 1997 en
- het onder 2.5 vermelde,
alles tezamen en in onderlinge samenhang beschouwd, is het Hof van oordeel dat er op 3 juli 1997 een redelijke kans bestond dat de toen geleverde grond binnen 6 jaar aan de landbouwbestemming zou worden onttrokken.
4.2. Het gelijk is derhalve aan de zijde van de Inspecteur. Derhalve moet worden beslist als hierna te vermelden.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 10 augustus 2001 door mr. F.J.W. Drion, voorzitter, mr. J. Huiskes en mr. A.J. Woelders, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong, griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen
verzonden op: 15 augustus 2001