Home

Gerechtshof Leeuwarden, 10-08-2001, AB3353, 99/30037

Gerechtshof Leeuwarden, 10-08-2001, AB3353, 99/30037

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
10 augustus 2001
Datum publicatie
15 augustus 2001
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2001:AB3353
Zaaknummer
99/30037

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK

Nr. 99/30037 10 augustus 2001

Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het verzet van de heer X te Z, tegen de beschikking van de voorzitter van de belastingkamer van 1 oktober 1999.

De voorzitter heeft bij de voormelde beschikking uitspraak gedaan op het door belanghebbende op 22 september 1999 ingestelde beroep tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen van de belastingdienst te Groningen (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1996.

Ingevolge de artikelen 22j en 23 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (: Awr) juncto de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (: Awb) kan hij, die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde aanslag, binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag een bezwaarschrift indienen.

In de bestreden beschikking heeft de voorzitter geconcludeerd dat de aanslag was gedagtekend 20 oktober 1998 en dat het bezwaarschrift van de belanghebbende op 21 december 1998 bij de inspecteur is binnengekomen, derhalve niet binnen zes weken na dagtekening. Op grond van deze termijnoverschrijding van het bezwaar heeft de voorzitter geconcludeerd dat belanghebbende door de inspecteur terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar.

Tegen deze beschikking is belanghebbende tijdig in verzet gekomen door middel van een verzetschrift dat bij het hof is ingekomen op 2 november 1999. Belanghebbende heeft verzocht om over het verzet te worden gehoord. De mondelinge behandeling van het verzet is vastgesteld op 18 juni 2001.

Op 23 mei 2001 heeft belanghebbende verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling van het verzet op 18 juni 2001. Redengevend hiervoor is dat belanghebbende een accountantsrapport wenste op te maken. Dit verzoek is door het hof afgewezen aangezien de verzetsprocedure niet de hoogte van de aanslag voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 betreft.

Nadat de inspecteur een verweerschrift heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling van het verzet plaatsgevonden ter zitting van 18 juni 2001, gehouden te Groningen, alwaar verscheen de inspecteur. Belanghebbende is met kennisgeving niet ter zitting verschenen.

De inspecteur voert ter zitting aan dat belanghebbende, die op 16 september 1997 in staat van faillissement is verklaard en wiens faillissement op 1 mei 2001 is opgeheven, niet bevoegd is geweest tot het instellen van verzet tegen de beschikking van 1 oktober 1999. Het hof is van oordeel dat de artikelen 8:22 van de Algemene wet bestuursrecht juncto 25 van de Faillissementswet aan belanghebbende de ruimte geven om beroep en verzet in te stellen in plaats van zijn curator. Indien belanghebbende dit doet, heeft een voor belanghebbende ongunstige beslissing tegenover de boedel geen rechtskracht. Belanghebbende is ontvankelijk in zijn verzet.

De ten name van belanghebbende gestelde aanslag voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 is gedagtekend 20 oktober 1998. De aanslag was mede ten name gesteld van zijn curator. De aanslag is geadresseerd aan de curator. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De dagtekening van het bezwaar is 14 december 1998. Het bezwaar is op 21 december bij de inspecteur binnengekomen.

Ingevolge artikel 6:4, eerste lid, van de Awb geschiedt het maken van bezwaar door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Wat ook zij van de stelling van belanghebbende dat hij bezwaar heeft gemaakt bij de belastingdienst te Zwolle, hij dient bezwaar te maken tegen de aanslag door het indienen van een bezwaarschrift bij de inspecteur, die de aanslag aan hem heeft opgelegd, namelijk bij de in de tweede alinea van deze uitspraak genoemde inspecteur.

Belanghebbende voert in het verzetschrift aan dat hij, waarschijnlijk door tussenkomst van zijn curator, de aanslag pas in december 1998 heeft ontvangen. Het hof leidt hieruit af dat belanghebbende de aanslag door tussenkomst van zijn curator met vertraging heeft ontvangen. Overeenkomstig artikel 99 van de Faillissementswet werd de aanslag aan de curator verzonden. Naar het hof belanghebbende begrijpt is niet in geschil dat de verzending op 9 oktober 1998 heeft plaatsgevonden. Het voorgaande kan niet tot een andere conclusie leiden dan dat de aanslag ingevolge artikel 3:41 van de Awb door toezending aan de curator op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt waardoor ex artikel 6:8, eerste lid, van de Awb juncto artikel 22j van de Awr de bezwaartermijn uiterlijk op 21 oktober 1998 aangevangen is. Nu het bezwaarschrift pas op 21 december 1998 is ingediend, derhalve niet binnen de bezwaartermijn van zes weken, heeft de voorzitter van de belastingkamer bij de beschikking van 1 oktober 1999 terecht het beroep ongegrond verklaard.

Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift een niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest. Het hof acht door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat in de verzending van de aanslag door de curator naar belanghebbende per post door de PTT Post BV fouten zijn gemaakt. Een beroep op artikel 6:11 van de Awb kan belanghebbende derhalve niet baten.

Het hof verklaart het verzet ongegrond.

Gedaan en ter openbare terechtzitting uitgesproken op 10 augustus 2001 door mr. Drion, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mevrouw mr. De Jong-Braaksma als griffier en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.

Op 15 augustus 2001 afschrift

aangetekend verzonden aan beide

partijen.

De griffier van het Gerechtshof

te Leeuwarden.