Gerechtshof Leeuwarden, 24-05-2002, AE3341, BK 883/00
Gerechtshof Leeuwarden, 24-05-2002, AE3341, BK 883/00
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 24 mei 2002
- Datum publicatie
- 29 mei 2002
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2002:AE3341
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2003:AL6992
- Zaaknummer
- BK 883/00
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: 883/00 24 mei 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling financiën van de gemeente Dongeradeel (hierna: het hoofd), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aan-slag in de baatbelasting over het jaar 1999.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Belanghebbende werd bij het vorenvermelde aanslagbiljet in de baatbelasting aangeslagen tot een bedrag van in totaal f. 27.478,--.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft het hoofd bij de bestreden uitspraak van 7 november 2000 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift, welke op 15 december 2000 is ingekomen.
De belanghebbende heeft voorts een aanvullend beroepschrift (met bijlagen) ingediend op 13 februari 2001.
Nadat het hoofd zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 28 februari 2002, gehouden te Leeuwarden, waar zijn verschenen de vertegenwoordiger van belanghebbende de heer A, directeur en de gemachtigde van belanghebbende mr. B, alsmede de door het hoofd gemachtigde ambtenaar dhr. C.
Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
Het hof heeft in deze zaak op 14 maart 2002 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal per aangetekende brief, ter post bezorgd op 28 maart 2002, aan partijen is verzonden.
Bij brief ingekomen op 9 april 2002 heeft belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
De griffier heeft de belanghebbende per aangetekende brief, ter post bezorgd op 12 april 2002, gewezen op het verschuldigde griffierecht en de belanghebbende heeft vervolgens op 19 april 2002 dat griffierecht voldaan.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. De onderwerpelijke aanslag is opgelegd krachtens en in overeenstemming met de door de gemeenteraad van Dongeradeel op 26 november 1998 vastgestelde Verordening op de heffing en de invordering van een baatbelasting herinrichting kernwinkelgebied (: de verordening)
De verordening is op 10 december 1998 in werking getreden met als datum van ingang van de heffing 1 januari 1999.
2.2. De aanslag betreft de in het heringerichte gebied gelegen panden a-straat 3, 4, 10 en 12 te Z, van al welke panden belanghebbende het genot krachtens eigendom heeft.
2.3. De totale kosten van herinrichting hebben f. 4.960.950,-- bedragen, waarvan krachtens een reeds op 7 november 1994 genomen bekostigingsbesluit een deel ad f. 700.000,-- bij wege van baatbelasting diende te worden verhaald op de eigenaren van in het herinrichtingsgebied gelegen panden die geacht werden te zijn gebaat door de uit te voeren herinrichting. Het aldus op die eigenaren middels baatbelasting verhaalde bedrag heeft uiteindelijk f. 742.429,-- belopen.
2.4. Doel van de herinrichting was verbetering van het winkel- en verblijfsklimaat. Daartoe zijn voorzieningen getroffen in de straten a-markt, b-straat, c-straat, d-straat, a-straat, e-straat, a-wal, f-straat, g-straat, h-straat en (gedeeltelijk) i-straat. De daartoe uitgevoerde werkzaamheden betroffen het opnieuw inrichten van die straten met gebruikmaking van verschillende sierbestratingsmaterialen, en het aanbrengen van bij de omgeving passende elementen zoals bankjes, (sfeer-)lantaarns, afscheidingspaaltjes, boomkransen en kunstwerken.
2.5. De aan belanghebbende opgelegde (en thans bestreden) aanslag baatbelasting inzake voormelde 4 panden bedroeg in totaal
f. 27.478,--.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1. In (bezwaar en) beroep bestrijdt belanghebbende de rechtsgrond van de aanslag. Zij voert daartoe aan primair dat ten aanzien van haar 4 panden van baat geen sprake is, subsidiair dat van voorzieningen in de zin van "iets nieuws" in casu niet kan worden gesproken, en meer subsidiair dat de aanslag luidt naar een hoger bedrag dan overeenkomt met de begrenzing van kostenverhaal die volgt uit het bekostigingsbesluit.
3.2. Het hoofd volhardt in zijn standpunt dat de litigieuze aanslag baatbelasting op juiste gronden en niet tot te hoge bedragen is opgelegd.
3.3. Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
3.4. Ter zitting hebben partijen hun onderscheidene standpunten gehandhaafd, zonder daartoe overigens nadere gronden te hebben aangevoerd.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1. De rechtsgeldigheid van de verordening op zich is tussen partijen niet in geding. Overigens is van enige strijdigheid met artikel 222 Gemeentewet niet gebleken.
4.2. Met betrekking tot belanghebbendes primaire standpunt:
van baat in de zin van artikel 222 Gemeentewet is sprake indien de in de heffing van baatbelasting te betrekken onroerende zaken door de van gemeentewege aangebrachte voorzieningen in een voordeliger positie zijn komen te verkeren. Dat geval doet zich in casu voor: de onder 2.4 hierboven opgesomde herinrichtingswerkzaamheden hebben blijkens in perspublicaties en elders geventileerde opvattingen geleid tot verfraaiing van het autoluw gemaakte winkelgebied en de aantrekkingskracht ervan op kooplustig publiek uit L en omgeving verhoogd.
Alsdan kan niet worden volgehouden dat van baat voor de in dat gebied gelegen winkelpanden, waaronder de onderhavige, geen sprake is geweest. Dat belanghebbende ervoor heeft willen kiezen de gewraakte herinrichting achterwege te laten maakt dat niet anders.
4.3. Met betrekking tot belanghebbendes subsidiaire standpunt: mede in het licht van de in eerdere jurisprudentie genoemde voorbeelden van in de heffing van baatbelasting te betrekken voorzieningen (aanleg/verbetering van wegen, aanleg/verbetering van straatverlichting, aanleg van parkeerterreinen, (her-)inrichting van winkel- en wandelpromenades, uitbreiding van groenvoorzieningen) kan van de in casu uitgevoerde werkzaamheden (opnieuw inrichten van de betrokken straten, gebruik maken van verschillende sierbestratingsmaterialen, plaatsen van bij de opnieuw ingerichte straten passende elementen) niet worden gezegd dat zij, alles bijeengenomen, niet als voorzieningen zijn aan te merken. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat (in overwegende mate) sprake is geweest van achterstallig onderhoud waarvan de kosten niet via de heffing van baatbelasting kunnen worden verhaald, moet het antwoord zijn dat zij die stelling niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij slaat het hof acht op het feit dat, naar vaststaat, de gehele herinrichting van het onderhavige kernwinkelgebied een investering van bijna 5 miljoen gulden heeft gevergd, dat voor rekening van de gemeente Dongeradeel een bedrag van bijna 3,8 miljoen gulden is gebleven, terwijl uiteindelijk niet meer dan f. 742.429,-- via de heffing van baatbelasting in rekening is gebracht aan de eigenaren van de gebate panden. Indien van enig achterstallig onderhoud sprake is geweest, hetgeen het hof niet voor onmogelijk houdt, moeten de kosten daarvan geacht worden voor rekening van de gemeente te zijn gebleven. Voormeld bedrag van f. 742.429,-- moet daarom als een alleszins billijke bijdrage van circa 14 procent van de totale kosten van de aangebrachte voorzieningen worden aangemerkt.
4.4. Met betrekking tot belanghebbendes meer subsidiaire standpunt: over de begrenzing die het bekostigingsbesluit stelt aan het te verhalen bedrag is bij de parlementaire behandeling (Tweede Kamer 1989/90, MvA nr. 6 en de Nota naar aanleiding van het eindverslag nr. 9) ondermeer gesteld dat in dat besluit een indicatie van de omvang van het totale kostenverhaal voor het desbetreffende omslaggebied moet zijn opgenomen. Daarmee wordt, aldus de Staatssecretaris, niet beoogd en kan niet worden beoogd zekerheid te geven omtrent het bedrag dat iedere eigenaar van onroerende zaken in het gebate gebied individueel aan belasting zal moeten betalen. Daarvoor is op het moment dat het bekostigingsbesluit wordt genomen, nog onvoldoende duidelijk hoe hoog de uiteindelijke kosten zullen uitvallen en via welke verdeelsleutel deze over de toekomstige belastingplichtigen zullen worden omgeslagen.
Als belanghebbende op basis van het bekostigingsbesluit enig inzicht heeft willen verkrijgen in het later door haar te betalen bedrag aan baatbelasting, heeft zij dit geheel voor eigen risico gedaan, waarbij dient te worden opgemerkt dat in casu naar het oordeel van het hof het verschil tussen het in het kostenbesluit begrote bedrag en het uiteindelijke middels baatbelasting verhaalde bedrag niet zodanig is dat moet worden gesproken van een onredelijke of willekeurige belastingheffing die de wetgever niet op het oog heeft gehad.
4.5. Ook overigens is aan het hof van enig juridisch gebrek aan de wijze van totstandkoming van de verordening en de op basis daarvan opgelegde aanslagen baatbelasting niet gebleken.
4.6. Het beroep is in al zijn onderdelen ongegrond, zodat de bestreden uitspraak van het hoofd dient te worden bevestigd.
4.7. Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. De beslissing.
Het hof
verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 24 mei 2002 door mrs. Pruiksma, vice-president en voorzitter, Huiskes en Fransen, raadsheren, in tegenwoordigheid van de heer Gerrits als griffier en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend aan partijen
verzonden op: 29 mei 2002