Home

Gerechtshof Leeuwarden, 06-08-2004, AQ6652, BK 455/03 WOZ

Gerechtshof Leeuwarden, 06-08-2004, AQ6652, BK 455/03 WOZ

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
6 augustus 2004
Datum publicatie
11 augustus 2004
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2004:AQ6652
Zaaknummer
BK 455/03 WOZ
Relevante informatie
Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 17, Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 40

Inhoudsindicatie

Partijen twisten over de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 1999.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK

Nr. 455/03 6 augustus 2004

Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de centrale afdeling financiën van de gemeente Hoogeveen (: de ambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de ten aanzien van hem genomen beschikking ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet).

1. Ontstaan en loop van het geding.

Ingevolge de Wet WOZ heeft het hoofd de waarde met betrekking tot de onroerende zaak a-laan 51 te Z (: de onroerende zaak) waarvan de belanghebbende eigenaar en/of gebruiker is, vastgesteld bij beschikking onder nummer 00000, gedateerd 28 februari 2001. Daarbij is de waarde vastgesteld op f. 244.000,--; zijnde € 110.722,--.

Bij de uitspraak waarvan beroep, gedagtekend 11 april 2003, is de bovenvermelde waarde gehandhaafd.

Het beroepschrift (met bijlagen) is op 22 mei 2003 ter griffie ingekomen. De ambtenaar heeft op 17 oktober 2003 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.

Bij de mondelinge behandeling van 16 april 2004, gehouden te Assen, waren aanwezig de belanghebbende, diens echtgenote en de gemachtigde van de ambtenaar, de taxateur dhr. A..

Ter voormelde zitting heeft de belanghebbende een door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.

Het gerechtshof heeft op 29 april 2004 mondeling uitspraak gedaan; afschriften van het daarvan opgemaakte proces-verbaal zijn op 13 mei 2004 met bericht van ontvangst aan de partijen verzonden.

Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

Op 3 juni 2004 is bij het gerechtshof een verzoek van de belanghebbende ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

Het door de belanghebbende verschuldigde griffierecht is op 2 juli 2004 voldaan.

2. De feiten.

Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast:

2.1. Bij beschikking van 28 februari 2001 is door de ambtenaar ten aanzien van de belanghebbende als eigenaar en/of gebruiker van de onroerende zaak gelegen aan de a-laan 51 te Z de waarde van die onroerende zaak vastgesteld. De beschikking geldt voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. De onroerende zaak betreft een eengezinswoning met garage, erf, tuin en gelegen op een kavel van 261 m2.

2.2. De door de ambtenaar aan de onroerende zaak toegekende waarde bedraagt per waardepeildatum 1 januari 1999 f. 244.000,--. Bij de bestreden uitspraak is de vastgestelde waarde gehandhaafd.

3. Het geschil en de standpunten van partijen.

3.1. Partijen twisten over de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 1999.

3.2. De belanghebbende is van mening dat de ambtenaar de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Hij stelt zich op het standpunt dat de vastgestelde waarde dient te worden verminderd tot op f. 225.000,--, zoals weergegeven in de van de belanghebbende afkomstige stukken (met bijlagen).

3.3. De ambtenaar bestrijdt belanghebbendes bezwaren een en ander zoals weergegeven in het van hem afkomstige verweerschrift (met bijlagen).

3.4. Partijen hebben ter zitting hun standpunten gehandhaafd zonder daartoe nadere gronden te hebben aangevoerd.

4. De rechtsoverwegingen:

4.1. Zoals blijkt uit het bepaalde in de artikel 17 en artikel 18, eerste lid van de Wet wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 1999 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.

4.2. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, wordt de in artikel 17, tweede lid, van de Wet bedoelde waarde voor woningen onder meer bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentiewoningen.

4.3. Op de ambtenaar rust – bij betwisting – de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 1999 – met inachtneming van de Wet – niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum.

Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde verwijst de ambtenaar onder meer naar het op 11 september 2003 door B, makelaar/taxateur o.z., verbonden aan C te L, opgemaakte taxatierapport.

4.4. Naar het oordeel van het gerechtshof is de ambtenaar, gelet op het goed onderbouwde taxatierapport, in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Blijkens het tot de gedingstukken behorende taxatierapport is de onroerende zaak getaxeerd aan de hand van de onder punt 3.2. bedoelde vergelijkingsmethode. De daarbij opgevoerde vergelijkingsobjecten vormen een redelijke afspiegeling van de markt ten tijde van de peildatum 1 januari 1999.

De verschillen tussen deze vergelijkingsobjecten en belanghebbendes onroerende zaak zijn in het taxatierapport voldoende tot uiting gebracht.

De opgevoerde vergelijkingsobjecten behoren immers tot hetzelfde type woning als die van de belanghebbende.

De door de belanghebbende in de bijlage, behorende bij de brief van 12 juni 2003, genoemde rekenmethode leidt evenmin tot de conclusie dat het taxatierapport geen goede onderbouwing is van de vastgestelde waarde. Nog daargelaten dat een zodanige berekening, die leidt tot een gemiddelde prijs van woningen, in strijd is met de waardevaststelling zoals bedoeld in de Wet.

4.5. Anders dan de belanghebbende voorstaat, kunnen de afzonderlijke elementen van de taxatieopbouw - door de belanghebbende 3-delige waardeopbouw genoemd – niet apart op hun juistheid worden beoordeeld. De taxatieopbouw kan slechts worden gezien als een hulp-/controlemiddel bij de waardevaststelling.

4.6. Voor zover de belanghebbende stelt dat de mogelijkheid tot controle van een juiste waardevaststelling hem is ontnomen omdat de ambtenaar onvoldoende informatie ter beschikking stelt, merkt het gerechtshof op dat niet is gebleken dat de ambtenaar de belanghebbende ten onrechte stukken heeft onthouden. De ambtenaar is niet gehouden gegevens te verstrekken met betrekking tot eerdere of toekomstige waardevaststellingen. De aan de waardering van andere objecten ten grondslag liggende gegevens hoeft hij evenmin te verstrekken.

4.7. Belanghebbendes grief inhoudende dat in de thans bestreden uitspraak onvoldoende is ingegaan op de in zijn bezwaarschrift aangevoerde gronden - naar het gerechtshof de belanghebbende begrijpt - geeft het gerechtshof, wat daar ook van zij, geen aanleiding tot vernietiging van die uitspraak dan wel verlaging van de vastgestelde waarde. Een mogelijk motiveringsgebrek betekent op zichzelf niet dat er sprake is van een onjuiste waardevaststelling. Daarnaast stelt het gerechtshof vast dat de ambtenaar - zoals blijkt uit het onder 3.4. overwogene - de onderhavige waarde in de beroepsfase voldoende heeft onderbouwd.

4.8. Ook anderszins zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die een verlaging van de vastgestelde waarde rechtvaardigen.

5. De conclusie

Het beroep is mitsdien ongegrond.

6. De proceskosten

Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. De beslissing

Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Gedaan op 6 augustus 2004 door mr. Drion, raadsheer en voorzitter en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Op 11 augustus 2004 afschrift

aangetekend verzonden aan beide

partijen.