Gerechtshof Leeuwarden, 12-11-2004, AR5774, BK 2016/02 WOZ
Gerechtshof Leeuwarden, 12-11-2004, AR5774, BK 2016/02 WOZ
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 12 november 2004
- Datum publicatie
- 17 november 2004
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2004:AR5774
- Zaaknummer
- BK 2016/02 WOZ
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of de vastgestelde waarde overeenkomt met de waarde in het economische verkeer per waardepeildatum 1 januari 1999.
Uitspraak
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
BK-02/02016 12 november 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van
X te Z (: de belanghebbende)
tegen de uitspraak van
de heffingsambtenaar van de gemeente Terschelling (: de ambtenaar)
gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan haar uitgereikte waardebeschikking van nagenoemde onroerende zaak.
1. De procesgang
1.1. In het kader van de Wet waardering onroerende zaken (: de Wet) heeft de ambtenaar de waarde van de onroerende zaak a-straat 50 A te Z (: de onroerende zaak) bij waardebeschikking d.d. 31 oktober 2001 per waardepeildatum 1 januari 1999, geldend voor het tijdvak van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004, vastgesteld op € 147.478,--.
1.2. Deze waarde heeft de ambtenaar na daartegen door de belanghebbende gemaakt bezwaar bij uitspraak van 18 oktober 2002 verlaagd naar € 136.000,--.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende bij een op 19 november 2002 bij het hof binnengekomen beroepschrift beroep ingesteld.
1.4. Van de ambtenaar is op 14 februari 2003 een verweerschrift met bijlagen ontvangen.
1.5. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op de zitting
van 18 oktober 2004 te Leeuwarden, alwaar is verschenen de gemachtigde van belanghebbende en de gemachtigde van de ambtenaar.
1.6. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Het geschil en de standpunten van partijen.
2.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de vastgestelde waarde overeenkomt met de waarde in het economische verkeer per waardepeildatum 1 januari 1999.
2.2. De belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. Zij bepleit een waarde van € 100.000,--. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van de beroepen uitspraak.
2.3. Voor een meer uitvoerige uiteenzetting van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
Daaraan hebben partijen ter zitting geen nadere gronden aangevoerd.
3. De overwegingen omtrent het geschil.
3.1. Ingevolge artikel 17 , lid 1, van de Wet wordt een waarde aan een onroerende zaak toegekend. Ingevolge lid 2 van dat artikel wordt de waarde bepaald op de waarde, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
3.2. Ingevolge artikel 18, lid 1, van de Wet wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum (in casu 1 januari 1999) heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert.
3.3. Ingevolge artikel 4, lid 1 onder a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken (: de Uitvoeringsregeling), wordt de waarde, bedoeld in artikel 17, lid 2, van de Wet voor woningen onder meer bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentieobjecten.
3.4. De ambtenaar, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft voor de onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde gebruik gemaakt van een taxatierapport d.d. 7 februari 2003 van A bv, gevestigd te M.
3.5. Blijkens dit rapport is de waarde van de onroerende zaak door middel van een methode van vergelijking met referentieobjecten als bedoeld in de Uitvoeringsregeling bepaald op € 136.000,--.
3.6. Voorzover de belanghebbende bepleit dat de vastgestelde waarde in vergelijking met de vorige woz-waarde op een te hoog bedrag is vastgesteld, overweegt het hof dat een woz-waarde dient te worden vastgesteld op een wijze als bedoeld in de Uitvoeringsregeling.
Nu daaronder niet is begrepen een vergelijking met een vorige woz-waarde, is hetgeen belanghebbende bepleit tevergeefs.
3.7. De belanghebbende heeft aangevoerd dat het taxatierapport een aantal onjuistheden bevat. Volgens de belanghebbende is in het rapport ten onrechte de aanwezigheid van een kelder en een zolder genoemd.
3.8 De gemachtigde van de ambtenaar heeft geantwoord dat dit inderdaad onjuistheden in het rapport zijn, doch dat deze onjuistheden geen invloed hebben op de vastgestelde waarde nu de waarde is gebaseerd op een juist aantal kubieke meters en een kelder niet in de waarde is meegewogen. Aldus kan de ter zake voorgedragen grief niet slagen.
3.9. Op grond van de inhoud van het verweerschrift van de ambtenaar en het daarbij overgelegde taxatierapport is het hof van oordeel dat de ambtenaar de waarde van de onroerende zaak niet hoger heeft vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per waardepeildatum 1 januari 1999. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de grieven van belanghebbende niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
3.10. Het beroep is gelet op het voorgaande ongegrond.
4. De proceskosten.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. De beslissing.
Het hof:
verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan door Prof. mr Aardema, vice-president, voorzitter, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de heer Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden op 12 november 2004, door de voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier.
Op 17 november 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.